-
101 freisprechen
freisprechen2 〈 ambachtelijk〉het diploma, getuigschrift van gezel, vakman uitreiken aan♦voorbeelden:1 jemanden von Eigensinn nicht freisprechen können • iemand van eigenzinnigheid niet kunnen vrijpleiten -
102 fugen
-
103 handwerklich
handwerklich♦voorbeelden: -
104 hauen
hauen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 Holz hauen • hout hakken, kappendie Schuhe in die Ecke hauen • de schoenen in de hoek smijtendas haut mich vom Stuhl! • daar sta ik gewoon perplex van! -
105 heften
heften1 hechten, bevestigen ⇒ spelden, nieten♦voorbeelden:1 〈formeel; figuurlijk〉 die Armee konnte den Sieg an ihre Fahne heften • het leger kon de overwinning in het vaandel schrijven1 strak, onafgebroken gericht zijn♦voorbeelden: -
106 kartonieren
-
107 kaschieren
kaschieren1 cacheren, verbloemen, verbergen -
108 kehlen
kehlen2 〈 ambachtelijk〉groeven, canneleren -
109 kontern
kontern〈 haben〉 -
110 kreiden
-
111 kröpfen
-
112 loten
-
113 plattieren
plattieren〈 ambachtelijk〉 -
114 punzen
-
115 schalen
-
116 sieden
sieden1 koken, zieden 〈 ook figuurlijk〉♦voorbeelden:jemandem siedend heiß einfallen • iemand te binnen schieten -
117 staffieren
staffieren -
118 tauschieren
-
119 verfugen
-
120 vergießen
vergießen♦voorbeelden:
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский
ambachtelijk
Страницы