-
21 Hohleisen
-
22 Kamm
〈m.; Kamm(e)s, Kämme〉4 (golf)kam, schuimkop♦voorbeelden:7 〈 figuurlijk〉 ihm schwillt der Kamm • (a) hij krijgt een rode kam, hij wordt woedend; (b) hij zwelt van trots -
23 Kanin
-
24 Kappe
Kappe〈v.; Kappe, Kappen〉♦voorbeelden:1 〈informeel; figuurlijk〉 das geht, kommt auf seine Kappe • dat is voor zijn rekening; 〈 in België〉 dat komt op zijn kap -
25 Kappnaht
-
26 Kartonage
-
27 Kehle
Kehle〈v.; Kehle, Kehlen〉2 〈 ambachtelijk〉groef, sleuf♦voorbeelden:jemandem an die Kehle fahren • iemand naar de keel vliegenaus voller Kehle • luidkeelssich die Kehle aus dem Hals schreien • zijn longen uit zijn lijf schreeuwen〈informeel; figuurlijk〉 das hat er in die falsche Kehle bekommen • dat is hem in het verkeerde keelgat geschoten -
28 Kehlhobel
-
29 Kehlleiste
-
30 Kehlung
-
31 Keil
〈m.; Keil(e)s, Keile〉2 peluw, (wigvormige) hoofdmatras♦voorbeelden:¶ 〈 spreekwoord〉 auf einen groben Klotz gehört ein grober Keil • op een grove kwast heeft men een scherpe beitel nodig -
32 Kellerfalte
-
33 Kette
Kette〈v.; Kette, Ketten〉1 ketting, keten5 〈 ambachtelijk〉schering, ketting♦voorbeelden:eine Kette von Hotels • een hotelketen -
34 Kettenfaden
-
35 Kettenstich
-
36 Kimme
-
37 Klaue
-
38 Klebung
-
39 Kloben
-
40 Klöppel
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский
ambachtelijk
Страницы