Перевод: со всех языков на все языки

со всех языков на все языки

Со всех языков на:
Все языки
Со всех языков на:
Все языки
Английский
Нидерландский
Французский

alleen+bijwoord/fr/xx

Толкование Перевод

1 alleen

alleen

I 〈 bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉

1 [zonder gezelschap] seul

2 [zonder hulp] tout seul ⇒ 〈 in z'n, d'r eentje〉à lui seul, à elle seule

3 [zonder getuigen] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 seul; 〈 bijwoord〉 seul à seul

4 [uitsluitend] (le) seul

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 in die opvatting staat zij alleen • elle est la seule à voir les choses sous cet angle

     die moeder laat dat kleine kind vaak alleen • cette mère laisse souvent ce jeune enfant seul

3   hij wil u alleen spreken • il veut vous parler en tête à tête

4   ik alleen wens u te spreken • je suis le seul à désirer vous parler

II 〈 bijwoord〉

1 [slechts] seulement⇒ ne … que

2 [met dit voorbehoud] seulement⇒ mais

♦voorbeelden:

1   ik wilde u alleen maar even spreken • je voudrais simplement vous dire un mot

     dit werk is niet alleen aangenaam, maar ook nuttig • ce travail est non seulement agréable mais aussi utile

Deens-Russisch woordenboek > alleen
2 alleen

alleen

I 〈 bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉

1 [zonder gezelschap, zonder hulp] alone ⇒ by oneself, on one's own

2 [uitsluitend] only ⇒ alone

♦voorbeelden:

1   vrouw/man alleen • single man/woman

     hij is graag alleen • he likes to be alone/by himself

     het alleen klaarspelen • manage it alone/on one's own

     alleen staan • be on one's own

     〈 figuurlijk〉 in die opvatting staat zij alleen • in that opinion she is quite alone

     〈 figuurlijk〉 dit geval staat niet alleen • this is not an isolated incident

     helemaal alleen • all/completely alone

     een kamer voor hem alleen • a room (all) to himself

2   Jan alleen/alleen Jan heeft zijn werk gemaakt • only Jan has done his work

     ik alleen wens u te spreken • I'm the only one who wants to talk to you

     alleen in het weekeinde geopend • only open at weekends

II 〈 bijwoord〉

1 [slechts] only ⇒ merely, just

2 [met dit voorbehoud] only ⇒ just, but

♦voorbeelden:

1   je kunt daar alleen maar lopend komen • you can only get there on foot

     de gedachte alleen al • the mere/very thought

     zijn toezegging alleen al was genoeg • his promise was enough in itself

     alleen al hierom • if only because of this

     ik wilde u alleen maar even spreken • I just wanted to talk to you

     al was het alleen maar om/omdat • if only for (the fact that)

     alleen maar aan zichzelf denken • only think of oneself

     niet alleen … maar ook • not only … but also

2   alleen al het feit dat … • the very/mere fact that …

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > alleen
3 exclusif

exclusif [ekskluuzief]

〈bijvoeglijk naamwoord; ook v.〉, exclusivement [ekskluuzievmã] 〈 bijwoord〉

1 exclusief ⇒ uitsluitend ⇒ 〈 bijvoeglijk naamwoord ook〉 alleen- ⇒ 〈 bijwoord ook〉 alleen, enkel

2 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 exclusief ⇒ apart, niet alom verkrijgbaar

3 uitgesproken ⇒ absoluut

4 〈 alleen bijwoord〉 niet inbegrepen ⇒ zonder erbij te rekenen

♦voorbeelden:

1    être exclusif de • uitsluiten, onverenigbaar zijn met

une exclusive • uitzonderingsmaatregel, veto

3    passion exclusive • alles overheersende passie

4    jusqu'au mois d'août exclusivement • zonder de maand augustus mee te rekenen

= exclusive; adj

1) uitsluitend, alleen

2) apart, niet alom verkrijgbaar

3) allesoverheersend, absoluut

Dictionnaire français-néerlandais > exclusif
4 pratique

pratique¹ [praatiek]

〈v.〉

1 praktijk ⇒ ervaring, oefening, vaardigheid

2 be-, uitoefening ⇒ (het) beoefenen

3 toepassing ⇒ aanwending, gebruik

4 betrachting ⇒ naleving

5 handelwijze ⇒ manier van doen, praktijk

6 gewoonte ⇒ gebruik

♦voorbeelden:

1    manquer de pratique • praktijkervaring missen

en pratique • in de praktijk, in werkelijkheid

3    mettre en pratique • in praktijk brengen, toepassen

4    pratique religieuse • kerkgang, naleving van godsdienstplichten

————————

pratique² [praatiek]

〈 bijvoeglijk naamwoord〉, pratiquement [praatiekmã] 〈 bijwoord〉

1 praktisch ⇒ 〈 bijvoeglijk naamwoord ook〉 bruikbaar, op de praktijk gericht ⇒ 〈 bijwoord ook〉 in de praktijk, in werkelijkheid

2 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 gemakkelijk ⇒ handig, doelmatig

3 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 realistisch ⇒ praktisch

4 〈 alleen bijwoord〉 praktisch ⇒ nagenoeg, vrijwel, bijna

♦voorbeelden:

1    la vie pratique • het leven van alledag

3    avoir le sens pratique • praktisch aangelegd zijn

  → travail

1. f
1) praktijk

2) toepassing

3) naleving

4) gebruik, gewoonte
2. adj
1) praktisch

2) bruikbaar

3) handig

Dictionnaire français-néerlandais > pratique
5 singulier

singulier [sẽguuljee],

singulière [sẽguuljer]

〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉, singulièrement [sẽguuljermã] 〈 bijwoord〉

1 opvallend ⇒ eigenaardig, vreemd

2 〈 formeel〉 bijzonder ⇒ buitengewoon, uniek

3 〈alleen bijvoeglijk naamwoord; filosofie, taalkunde〉 enkelvoudig

4 〈 alleen bijwoord〉 in het bijzonder ⇒ vooral

5 〈 alleen bijwoord〉 zeer ⇒ erg, bijzonder

♦voorbeelden:

3 le singulier • het enkelvoud

m

enkelvoud

Dictionnaire français-néerlandais > singulier
6 substantiel

substantiel [suupstãsjel]

〈 bijvoeglijk naamwoord〉, substantiellement [suubstãsjelmã] 〈 bijwoord〉

1 wezenlijk 〈 ook filosofie〉 ⇒ substantieel ⇒ 〈 bijwoord ook〉 in wezen

2 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 aanzienlijk ⇒ rijk 〈 van inhoud〉 ⇒ belangrijk

3 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 voedzaam

4 〈 alleen bijwoord〉 in hoofdzaak

= substantielle; adj

1) wezenlijk, substantieel

2) aanzienlijk

3) belangrijk

4) voedzaam

Dictionnaire français-néerlandais > substantiel
7 valable

valable [vaalaabl]

〈 bijvoeglijk naamwoord〉, valablement [vaalaabləmã] 〈 bijwoord〉

1 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 geldig

2 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 waardevol

3 rechtsgeldig ⇒ wettig

4 〈 alleen bijwoord〉 met recht

5 goed ⇒ juist ⇒ 〈 bijwoord ook〉 naar behoren

♦voorbeelden:

2 sans motif valable • zonder geldige reden

3 être valable • geldig zijn, gelden

le passeport n'est plus valable • het paspoort is verlopen

adj

1) (rechts)geldig

2) waardevol

3) goed, juist

Dictionnaire français-néerlandais > valable
8 galant

galant [gaalã]

〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉, galamment [gaalaamã] 〈 bijwoord〉

1 galant ⇒ hoffelijk

2 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 liefdes-

3 〈alleen bijwoord; formeel〉 smaakvol ⇒ tactvol

4 〈 alleen bijwoord〉 handig

♦voorbeelden:

1 galant homme • man van eer

2 aventure galante • liefdesavontuur

femme galante • lichte vrouw

poésie galante • hoofse poëzie

le Vert-Galant • Hendrik IV

〈 formeel〉 un galant • minnaar, aanbidder

un vert galant • rokkenjager, Don Juan

Dictionnaire français-néerlandais > galant
9 aanhoudend

aanhoudend

1 [zonder ophouden] continuous, persistent ⇒ constant, all the time 〈 alleen bijwoord〉

2 [met geringe tussenpozen] continual ⇒ repeated, time and again 〈 alleen bijwoord〉, always 〈 alleen bijwoord〉

♦voorbeelden:

1 een aanhoudende droogte • a prolonged period of drought

2 aanhoudende interrupties • repeated interruptions

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > aanhoudend
10 amoureux

amoureux [aamoereu]

〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉, amoureusement [aamoereuzmã] 〈 bijwoord〉

1 〈+ de〉 verliefd (op)

2 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 liefde- ⇒ betrekking hebbende op de liefde

3 〈alleen bijvoeglijk naamwoord; + de〉 verzot (op) ⇒ gesteld (op)

4 〈 alleen bijwoord〉 liefdevol

♦voorbeelden:

1    amoureux fou • smoorverliefd

tomber amoureux de • verliefd worden op

un amoureux • geliefde, aanbidder, minnaar, vrijer

2    avoir un tempérament amoureux • sensueel zijn

3    amoureux de la nature • natuurminnend

1. m (f - amoureuse)
geliefde, aanbidder, minnaar
2. = amoureuse; adj
1) verliefd (op)

2) liefde(s)-

3) verzot (op)

Dictionnaire français-néerlandais > amoureux
11 consécutif

consécutif [kõseekuutief]

〈bijvoeglijk naamwoord; ook v.〉, consécutivement [kõseekuutievmã] 〈 bijwoord〉

1 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 achtereenvolgend ⇒ opeenvolgend ⇒ 〈 alleen bijwoord〉 achtereenvolgens, achtereen, na elkaar

2 〈alleen bijvoeglijk naamwoord; taalkunde〉 gevolgaanduidend

♦voorbeelden:

1 consécutif à qc. • als gevolg van iets, voortvloeiend uit iets

consécutivement à qc. • tengevolge van iets

la consécutive • het consecutieftolken

2 une consécutive • consecutieve bijzin

= consécutive; adj

1) achtereenvolgend, opeenvolgend

2) gevolgaanduidend [taal]

Dictionnaire français-néerlandais > consécutif
12 coopératif

coopératif [ko.oppeeraatief]

〈bijvoeglijk naamwoord; ook v.〉, coopérativement [ko.oppeeraatievmã] 〈 bijwoord〉

1 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 tot medewerking bereid ⇒ behulpzaam ⇒ 〈 alleen bijwoord〉 in een geest van samenwerking

2 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 coöperatief ⇒ samenwerkend

♦voorbeelden:

2 une (société) coopérative • coöperatieve vereniging, coöperatie

= coopérative; adj

1) behulpzaam

2) coöperatief, samenwerkend

Dictionnaire français-néerlandais > coopératif
13 général

général¹ [zĵeeneeraal],

généraux [zĵeeneeroo]

〈m.〉

1 generaal ⇒ veldheer, krijgsoverste

2 overste (van een kloosterorde) ⇒ generaal

♦voorbeelden:

1    général en chef • opperbevelhebber

général de corps d'armée • luitenant-generaal

général de division • generaal-majoor

————————

général² [zĵeeneeraal],

généraux [zĵeeneeroo]

〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉, généralement [zĵeeneeraalmã] 〈 bijwoord〉

1 algemeen ⇒ globaal

2 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 algemeen ⇒ hoofd-, hooggeplaatst

3 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 vaag

4 〈 alleen bijwoord〉in, over het algemeen ⇒ gewoonlijk, meestal

♦voorbeelden:

1    〈 leger〉 alarme générale • groot alarm

culture générale • algemene vorming, ontwikkeling

à l'étonnement général • tot ieders verbazing

l'idée générale d'un chapitre • de grote lijn van een hoofdstuk

d'une manière générale • globaal

médecine générale • huisartsengeneeskunde, algemene geneeskunde

mobilisation générale • algehele mobilisatie

traiter un sujet généralement • een onderwerp in grote lijnen behandelen

en général • in het algemeen, over het algemeen, gewoonlijk

l'Anglais en général • de doorsnee Engelsman

conclure du particulier au général • algemene conclusies trekken uit specifieke gevallen

2    direction générale • hoofdbestuur

président-directeur général • algemeen directeur

quartier général • hoofdkwartier

3    avoir une vue générale • een globale kijk hebben

1. m
generaal
2. adj
1) algemeen, globaal

2) hoofd-, algemeen

3) vaag

Dictionnaire français-néerlandais > général
14 indépendant

indépendant [ẽdeepãdã]

〈 bijvoeglijk naamwoord〉, indépendamment [ẽdeepãdaamã] 〈 bijwoord〉

1 〈+ de〉 onafhankelijk (van) ⇒ zelfstandig, op zichzelf staand

2 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 onafhankelijk ⇒ vrijheidslievend, eigenzinnig

3 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 vrijstaand 〈 huis〉 ⇒ met eigen ingang

4 〈alleen bijwoord; + de〉 behalve ⇒ afgezien (van)

adj

1) onafhankelijk (van), zelfstandig

2) eigenzinnig

3) vrijstaand [huis]

Dictionnaire français-néerlandais > indépendant
15 intime

intime [ẽtiem]

〈bijvoeglijk naamwoord; ook m. & v.〉, intimement [ẽtiemmã] 〈 bijwoord〉

1 intiem ⇒ vertrouwelijk

2 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 strikt persoonlijk ⇒ privé, huiselijk

3 〈 formeel〉 innerlijk ⇒ innig, diep ⇒ 〈 bijwoord ook〉 in zijn hart

4 gezellig

5 〈 alleen bijwoord〉 nauw ⇒ innig

♦voorbeelden:

1 ami intime • boezemvriend

être intime avec qn. • vertrouwelijk met iemand omgaan

〈 zelfstandig〉 discuter un problème entre intimes • in vertrouwde kring over een probleem praten

un(e) intime • boezemvriend(in), intieme vriend(in)

2 journal intime • dagboek

1. m/f
boezemvriend/-in
2. adj
1) intiem, vertrouwelijk

2) strikt persoonlijk, privé

3) innerlijk, diep

4) gezellig

Dictionnaire français-néerlandais > intime
16 raisonnable

raisonnable [rezzonnaabl]

〈 bijvoeglijk naamwoord〉, raisonnablement [rezzonnaabləmã] 〈 bijwoord〉

1 redelijk ⇒ verstandig, billijk ⇒ 〈 bijwoord ook〉 redelijkerwijs

2 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 tamelijk ⇒ behoorlijk

3 〈 alleen bijwoord〉 met mate ⇒ matig

adj

1) redelijk, verstandig

2) tamelijk, behoorlijk

Dictionnaire français-néerlandais > raisonnable
17 régulier

régulier [reeguuljee],

régulière [reeguuljer]

〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉, régulièrement [reeguuljermã] 〈 bijwoord〉

1 regelmatig ⇒ volgens de regels

2 regelmatig ⇒ gelijkmatig, bestendig

3 geregeld ⇒ op vastgestelde tijden

4 stipt ⇒ nauwgezet

5 〈alleen bijvoeglijk naamwoord; informeel〉 recht door zee ⇒ betrouwbaar, fatsoenlijk

6 〈alleen bijvoeglijk naamwoord; rooms-katholiek, leger〉 regulier

7 〈 alleen bijwoord〉 in principe ⇒ doorgaans, gewoonlijk, in de regel

♦voorbeelden:

1    vers réguliers • gebonden verzen

vie régulière • geregeld leven

2    progrès régulier • gestage vooruitgang

3    ligne régulière • vaste verbinding

service régulier • lijndienst

6    un régulier • ordesgeestelijke; soldaat van de geregelde troepen

= régulière; adj

1) regelmatig

2) geregeld

3) stipt

4) betrouwbaar

5) regulier

Dictionnaire français-néerlandais > régulier
18 secondaire

secondaire [səgõder]

〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉, secondairement [səgõdermã] 〈 bijwoord〉

1 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 ondergeschikt ⇒ bijkomstig, bijkomend, bij-, secundair ⇒ 〈 alleen bijwoord〉 op bijkomstige, ondergeschikte wijze

2 〈alleen bijvoeglijk naamwoord; onderwijs〉 voortgezet

♦voorbeelden:

1    〈 medisch〉 effets secondaires d'un traitement • bijverschijnselen van een behandeling

jouer un rôle secondaire • een ondergeschikte rol, bijrol spelen

〈 economie〉 secteur secondaire • secundaire sector

〈 elektriciteit〉 le secondaire • secundaire winding

2    le secondaire • het voortgezet onderwijs

¶    〈 geologie〉 le secondaire • het Mesozoïcum

adj

1) secundair, bijkomstig

2) voortgezet [onderwijs]

Dictionnaire français-néerlandais > secondaire
19 sensible

sensible [sãsiebl]

〈 bijvoeglijk naamwoord〉, sensiblement [sãsiebləmã] 〈 bijwoord〉

1 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 (over)gevoelig ⇒ pijnlijk

2 〈alleen bijvoeglijk naamwoord; + à〉 gevoelig (voor) ⇒ meelevend, ontvankelijk (voor)

3 waarneembaar ⇒ voelbaar, aanzienlijk

4 〈 alleen bijwoord〉 zo ongeveer ⇒ zo'n beetje

♦voorbeelden:

1    c'est son endroit sensible • dat is zijn, haar tere punt

point sensible • gevoelige plek, kwetsbaar punt

être sensible de la gorge • een gevoelige keel hebben

2    avoir le coeur sensible • meelevend zijn

être sensible à la musique • gevoel hebben voor muziek, veel van muziek houden

3    le monde sensible • de zintuiglijk waarneembare wereld

faire des progrès sensibles • duidelijke vorderingen maken

adj

1) gevoelig

2) meelevend

3) voelbaar

4) aanzienlijk

Dictionnaire français-néerlandais > sensible
20 religieux

religieux [rəliezĵjeu]

〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉, religieusement [rəliezĵjeuzmã] 〈 bijwoord〉

1 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 godsdienstig ⇒ religieus, geloofs-

2 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 klooster-

3 religieus ⇒ godsdienstig, vroom

4 eerbiedig ⇒ ingekeerd, stil, religieus

5 〈 alleen bijwoord〉 nauwgezet ⇒ stipt, scrupuleus

♦voorbeelden:

1    chants religieux • geestelijke gezangen

mariage religieux • kerkelijk huwelijk

musique religieuse • gewijde muziek, kerkmuziek

un religieux, une religieuse • monnik, non, religieus, ordesgeestelijke

2    habit religieux • ordekleed

4    écouter religieusement un orateur • vol aandacht luisteren naar een redenaar

Dictionnaire français-néerlandais > religieux

Страницы

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

alleen+bijwoord/fr/xx

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

alleen+bijwoord/fr/xx

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: