-
1 voorbereiden
2 [behoedzaam op de hoogte brengen] prepare♦voorbeelden:zich voorbereiden op een examen • prepare for an examik was daarop voorbereid • I was prepared for itop alles voorbereid zijn • be ready for anythingde leerlingen voorbereiden voor een examen • get the pupils ready for an exam -
2 staatsexamen
♦voorbeelden:1 staatsexamen doen • sit for a state exam(ination); 〈 met betrekking tot universiteit〉 take/sit a university entry examination -
3 toelatingsexamen
♦voorbeelden:Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > toelatingsexamen
-
4 opgeven
4 [aanmelden] enter5 [braken] bring up, spit♦voorbeelden:1 zijn staatsburgerschap/nationaliteit opgeven • renounce one's citizenship, give up one's nationalityzijn studie opgeven • give up/abandon one's studies, drop outzijn vooroordelen opgeven • give up one's prejudiceseen zieke opgeven • give up a patienthet roken moeten opgeven • have to give up smokingalles opgeven • give it all up, give up everythinghet opgeven • give up/in; throw in the towel/the sponge 〈 ook boksen〉geef je het op? • (do you) give up?(het) niet opgeven • not give in/up, hang onniet willen opgeven • refuse to give in/upje moet nooit/niet te gauw opgeven • never say diezijn inkomsten opgeven aan de belasting • declare one's income to the tax inspectorzou u uw naam willen opgeven • would you mind leaving your name?een prijs opgeven voor • state a price forzijn inkomsten te hoog/te laag opgeven • overstate/understate one's incomezijn leeftijd verkeerd opgeven • misstate one's ageals reden opgeven • give/state as one's reasoneen opgegeven boek • a set booksommen opgeven • give sumseen telegram opgeven • send a telegramzij hebben zich al opgegeven (voor …) bij mevrouw NN • they have given their names to Mrs N.N. (for …)zich opgeven voor een cursus/examen • enrol/sign up for a course, enter/put in for an examals vermist opgeven • report (as) missing1 [roemen] 〈zie voorbeelden 1〉♦voorbeelden: -
5 neus
1 [lichaamsdeel] nose3 [punt van een voorwerp] nose ⇒ 〈 balg, spuit ook〉 nozzle, (toe)cap 〈 schoen〉, toe 〈 schoen〉, nib 〈 dakpan〉, heel 〈 geweer〉, handle 〈 schaaf〉♦voorbeelden:het neusje van de zalm • 〈 figuurlijk〉 the cream of the crop, the tops, it, the cat's whiskerseen frisse neus halen • get a breath of fresh aireen verstopte neus • a stuffed(-up) nosedoen alsof zijn neus bloedt • 〈 figuurlijk〉 play/act dumbzijn neus dichthouden • hold one's nosedat gaat zijn neus voorbij • that's not for (such as) him, it is lost to himhij haalt voor alles de neus op • he's a bit sniffyde neus voor iemand/iets ophalen • turn up one's nose at someone/something 〈 ook figuurlijk〉; 〈 figuurlijk〉 look down one's nose at someone/somethingin zijn neus peuteren • pick one's nosezijn neus snuiten • blow one's nosezijn neus overal in steken • 〈 figuurlijk〉 poke/stick one's nose into everything〈 figuurlijk〉 zijn neus in andermans zaken steken • stick one's nose into other people's affairs/business〈 schertsend〉 ja, mijn neus • my eye!, come off it!dat kan ik aan zijn neus niet zien • I can't tell by the look on his face what he wantsdoor de neus spreken • talk through one's nosewit om de neus worden • (go) pale, go green/white about the gillsonder zijn neus • right under one's nose〈 figuurlijk〉 het/hij komt me mijn neus uit • I'm fed up (to the back teeth) with it/him〈 figuurlijk〉 niet verder zien/kijken dan zijn neus lang is • be unable to see further than (the end of) one's noseiemand iets door de neus boren • cheat someone of something -
6 opgaan
3 [zich begeven naar] go4 [examen afleggen] sit (for)5 [opgegeten/opgedronken worden] go, be finished6 [juist zijn] hold good/true ⇒ apply7 [in beslag genomen worden] be wrapped up (in)♦voorbeelden:1 er ging een gemompel op in de zaal • a murmer arose in the hall/roomde trap opgaan • go up/climb the stairsdezelfde kant opgaan • go the same wayals het die kant opgaat met de maatschappij dan … • if that is the way society is going …al zijn geld is opgegaan aan de inrichting van het huis • all his money went to decorating the househet is helemaal opgegaan • it's all gone6 die stelling/vergelijking gaat niet op • that hypothesis/comparison does not hold good/waterdit gaat niet op voor arme mensen • this doesn't apply to/is not true of poor people7 zij gaan op in hun werk • they are wrapped up/absorbed in their workhelemaal opgaan in zichzelf • be totally wrapped up in oneselfbeide teams zijn in elkaar opgegaan • the two teams have mergeddoen opgaan in • merge into -
7 studeren
2 [zich in de muziek oefenen] practise (music)♦voorbeelden:1 als hoofdvak/bijvak studeren • major/minor inMarijke studeert • Marijke is at university/collegemedicijnen/oude talen studeren • read medicine/classicsnatuurkunde gaan studeren • take up physicswat studeert zij? • what is she studying/reading?, what is her subject?hij studeert nog • he is still studying/at collegeverder studeren • continue one's studiesvoor ingenieur studeren • study engineering/to be an engineer1 [leren] study2 [peinzen over] think/pore over♦voorbeelden:1 studeren voor een examen • study/revise for an examstuderen voor een universitaire graad • study for/do a degree -
8 zich opgeven voor een cursus/examen
zich opgeven voor een cursus/examenenrol/sign up for a course, enter/put in for an examVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zich opgeven voor een cursus/examen
-
9 afleggen
2 [zich ontdoen van iets vervelends] shed4 [ten einde volgen] cover5 [met betrekking tot een lijk] lay out♦voorbeelden:een last afleggen • lay aside a burdeneen examen afleggen • sit for/take an exam(ination)het (moeten) afleggen tegen iemand/iets op het gebied van • lose out to someone/something on -
10 de leerlingen voorbereiden voor een examen
de leerlingen voorbereiden voor een examenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de leerlingen voorbereiden voor een examen
-
11 de leerstof voor het examen
de leerstof voor het examenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de leerstof voor het examen
-
12 een examen afleggen
een examen afleggensit for/take an exam(ination)Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een examen afleggen
-
13 een toelatingsexamen afleggen
een toelatingsexamen afleggenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een toelatingsexamen afleggen
-
14 hengsten
1 [hard slaan] thump2 [hard studeren] cram♦voorbeelden:1 sta niet zo op die deur te hengsten • don't thump/bash on the door like thatII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [dekken] cover♦voorbeelden: -
15 hij zit te hengsten voor zijn examen
hij zit te hengsten voor zijn examenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij zit te hengsten voor zijn examen
-
16 iemand klaarmaken voor een examen
iemand klaarmaken voor een examenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand klaarmaken voor een examen
-
17 iemand voor een examen klaarstomen
iemand voor een examen klaarstomenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand voor een examen klaarstomen
-
18 kijken
♦voorbeelden:we zullen eens gaan kijken • let's go and see/have a looklaat haar even kijken • let her have a lookdaar sta ik van te kijken • well I'll be!je staat toch even raar te kijken, als je fiets weg is • it does take you aback to discover your bike is gonedaar stond ze van te kijken • that came as a surprise to herhij is wezen kijken • he's had a look (around)kijk eens aan! • look at that now!, well I'll be!kijk eens wie we daar hebben • look who's here!kijk nou eens wat je gedaan hebt • look what you've doneik zal er eens naar kijken • I'll have a look at itik moet er eens naar laten kijken • I must have it seen to/looked ateven (naar boven/beneden) kijken • glance (up/down)goed kijken • watch closelyik wist niet hoe ik moest kijken • I didn't know which way to look(straal) langs iemand heen kijken • look straight through someoneniet kijken! • don't look!, look the other way!ik zal nog eens kijken • 〈 figuurlijk〉 I'll think about it, I/we'll seenaar rechts kijken • look to the right〈 figuurlijk〉 naar iets/iemand kijken • have a look at/see about something/someonekijk naar jezelf! • look who's talking!kijken naar • look at 〈 schilderij〉; watch 〈 film〉; 〈 omzien naar〉 look out for; 〈 verzorgen〉 look after; 〈 in orde maken〉 look/see touit het raam kijken • look out (of) the windowuit zijn ogen/doppen kijken • watch what one is doinghij keek of hij water zag branden • he looked flabbergastedeven de andere kant op kijken • look the other waywe zullen kijken of dat verhaal klopt • we shall see whether that story checks outik keek of je er was • I (just) came to see if you're inlaat eens kijken, wat hebben we nodig • let's see, what do we needniet zo nauw kijken • not be particularII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:etalages gaan kijken • go window-shoppingkijk haar eens (lachen) • look at her (laughing) -
19 klaarmaken
3 [presteren] do ⇒ manage♦voorbeelden:iemand klaarmaken voor een examen • prepare someone for an exam2 brood klaarmaken • make some/the sandwicheshet ontbijt klaarmaken • make breakfast, get breakfast readyeen slaatje/drankje klaarmaken • make/mix a salad/drinkniet veel klaarmaken • not be up to much -
20 klaarstomen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
exam — UK US /ɪgˈzæm/ noun [C] (also examination) ► a formal test that you must pass in order to earn a particular qualification or be allowed to do a particular job: take/pass/fail an exam »Candidates for supervisory jobs must take a written exam.… … Financial and business terms
exam — [eg zam′, igzam′] n. short for EXAMINATION … English World dictionary
exam — noun 1 formal test ⇨ See also ↑examination ADJECTIVE ▪ difficult ▪ easy ▪ entrance, placement (AmE) (placement test in BrE) ▪ … Collocations dictionary
exam — ex|am S1 [ıgˈzæm] n [Date: 1800 1900; Origin: examination] 1.) a spoken or written test of knowledge, especially an important one ▪ At the end of each level, you take an exam . pass/fail an exam ▪ Did you pass the exam? ▪ He failed the school s… … Dictionary of contemporary English
exam — noun (C) 1 a spoken or written test of knowledge, especially an important one: How did you do in your exams? | an oral exam | pass/fail an exam (=succeed/not succeed): Did you pass the exam? | chemistry/French etc exam (=an exam in a particular… … Longman dictionary of contemporary English
exam — Test Test, n. [OE. test test, or cupel, potsherd, F. t[^e]t, from L. testum an earthen vessel; akin to testa a piece of burned clay, an earthen pot, a potsherd, perhaps for tersta, and akin to torrere to patch, terra earth (cf. {Thirst}, and… … The Collaborative International Dictionary of English
exam.art. — ex|am.art. sb., exam.art.en, exam.art.er, exam.art.erne (fork. for examinata og examinatus artium) (jf. eksam.) … Dansk ordbog
exam.dat. — ex|am.dat. sb., exam.dat.en, exam.dat.er, exam.dat.erne (fork. for examinata og examinatus datalogiae) (jf. eksam.) … Dansk ordbog
exam.pharm. — ex|am.pharm. sb., exam.pharm.en, exam.pharm.er, exam.pharm.erne (fork. for examinata og examinatus pharmaciae) (jf. eksam.) … Dansk ordbog
exam paper — noun (C) 1 BrE the paper on which the questions for an exam are written 2 AmE the papers on which you write the answers to a test or exam … Longman dictionary of contemporary English
for all that — conjunction : in spite of the fact that : although I don t trust him, for all that so many people consider him reliable * * * for all that : in spite of something just mentioned She sacrificed many nights to study for the exam, but for all that… … Useful english dictionary