Перевод: со всех языков на нидерландский

с нидерландского на все языки

С нидерландского на:
Все языки
Со всех языков на:
Все языки
Английский
Нидерландский
Русский
Французский

(zee-)engte

Толкование Перевод

1 bras

bras [braa]

〈m.〉

1 arm

2 〈 van voorwerpen〉 arm ⇒ handvat, zwengel

3 mankracht ⇒ werkkracht, arbeider

4 〈 van dier〉 voorste ledemaat ⇒ voorpoot, schaar, vin

5 〈 scheepvaart〉 bras 〈 van ra〉

6 (zee)arm ⇒ (zee-)engte

♦voorbeelden:

1    en bras de chemise • in hemdsmouwen

〈 figuurlijk〉 avoir un bras de fer • onverbiddelijk, streng zijn

bras d'honneur • obsceen gebaar voor lul

〈 figuurlijk〉 rester les bras croisés • werkeloos toezien

〈 figuurlijk〉 être les deux bras d'un même corps • twee handen op één buik zijn

〈 figuurlijk〉 être le bras droit de qn. • iemands rechterhand zijn

〈 informeel〉 gros bras • stoere vent

〈 figuurlijk〉 avoir le bras long • veel invloed hebben

〈 figuurlijk〉 recevoir qn. à bras ouverts • iemand met open armen ontvangen

baisser les bras • (de moed) opgeven, zich gewonnen geven

cette nouvelle m'a cassé bras et jambes • ik ben kapot van dat nieuws

〈 figuurlijk〉 couper bras et jambes à qn. • iemand versteld doen staan; 〈 ook〉iemand vleugellam maken, iemand uitputten

〈 figuurlijk〉 se croiser les bras • werkeloos toezien

ouvrir les bras à qn. • iemand met open armen ontvangen; 〈 ook〉iemand vergeven, iemand de helpende hand reiken

tendre les bras vers qn. • iemands hulp inroepen

〈 figuurlijk〉 les bras m'en tombent • nou breekt m'n klomp, ik sta paf

〈 figuurlijk〉 tomber dans les bras d'un escroc • in de handen van een oplichter vallen

bras dessus, bras dessous • arm in arm, gearmd

〈 figuurlijk〉 se réfugier dans les bras de qn. • bij iemand z'n heil, z'n toevlucht zoeken

〈 figuurlijk〉 avoir qc., qn. sur les bras • voor iets, iemand te zorgen hebben, opgescheept zitten met iets, iemand

〈 figuurlijk〉 se mettre qc. sur les bras • zich iets op de hals halen

2    bras d'ancre • ankerarm

bras de vigne • wijnrank

3    à bras • met de (blote) hand

travailler à pleins bras • uit alle macht werken

tomber sur qn. à bras raccourcis • zich als een razende op iemand werpen

¶    à bout de bras • op armlengte; op eigen kracht

à force de bras • met de sterke arm

dépenser de l'argent à tour de bras • met geld smijten

m

1) arm

2) macht

3) zwengel

4) armleuning

5) (zee)engte

6) bras [aan ra]

7) voorpoot, schaar, vin

Dictionnaire français-néerlandais > bras
2 canal

canal [kaanaal],

canaux [kaanoo]

〈m.〉

1 kanaal ⇒ gracht, vaart

2 (zee)straat ⇒ zee-engte

3 kanaal ⇒ buis, pijp

4 〈 biologie〉 kanaal ⇒ buis

5 〈 radio, tv〉 kanaal

♦voorbeelden:

1 canal de dérivation • afwateringskanaal

canal maritime • zeekanaal

¶ par le canal de • via

m

1) kanaal, gracht

2) zee-engte

3) buis, pijp

4) kanaal [radio, tv]

Dictionnaire français-néerlandais > canal
3 narrow

adj. smal, nauw; klein
--------
n. engte (bij vallei of bergpas); smalle doorgang
--------
v. vernauwen; verminderen; inkrimpen

narrow¹

[ næroo] 〈zelfstandig naamwoord; vaak meervoud〉

1 engte ⇒ zee-engte, bergengte

————————

narrow²

〈bijvoeglijk naamwoord; narrowness〉

1 smal ⇒ nauw, eng

2 beperkt ⇒ gering, krap

3 bekrompen ⇒ kleingeestig

4 nauwgezet ⇒ precies

♦voorbeelden:

1   by a narrow margin • nog net, op het nippertje

2   a narrow majority • een kleine meerderheid

4   a narrow examination • een zorgvuldig onderzoek

¶ narrow circumstances • behoeftige omstandigheden

     it was a narrow escape/ 〈 informeel〉 a narrow shave/squeak/sqeeze • het was op het nippertje, op het kantje af; het had maar een haar gescheeld

     narrow gauge • smalspoor

     walk a very narrow line • spitsroeden lopen

     in the narrowest sense • strikt genomen

     the narrow way • het smalle pad (der deugd)

————————

narrow³

〈 werkwoord〉

1 versmallen ⇒ vernauwen

2 verkleinen ⇒ verminderen

♦voorbeelden:

1   she narrowed her eyes in the sunlight • ze kneep haar ogen dicht tegen het zonlicht

English-Dutch dictionary > narrow
4 strait

adj. bekrompen; moeilijk
--------
n. zeeëngte, (zee)straat; (in meerv.) (in het) nauw (zitten)

strait

[ street] 〈 vaak meervoud〉

1 zee-engte ⇒ (zee)straat

2 netelige omstandigheden ⇒ moeilijkheden

♦voorbeelden:

1 the Straits of Dover • het Nauw van Calais

2 be in dire straits • ernstig in het nauw zitten

English-Dutch dictionary > strait
5 détroit

détroit [deetrwaa]

〈m.〉

1 zee-engte ⇒ (zee)straat

m

(zee)straat

Dictionnaire français-néerlandais > détroit
6 channel

n. kanaal; lijn, net (ook in computers); stroom; (in computers) kanaal, vergadering op het Internet; gesprekskamer (chat room) op het Internet
--------
v. kanaliseren; verwijzen

channel¹

[ tsjænl]

I 〈eigennaam; Channel; the〉

1 het Kanaal

II 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 kanaal ⇒ zee-engte

2 (vaar)geul ⇒ bedding

3 kanaal ⇒ buis, pijp, goot

4 kanaal ⇒ weg, middel, richting

5 〈 radio, tv〉 kanaal ⇒ 〈 figuurlijk〉 net, programma

♦voorbeelden:

4 channel of thought • denkwijze

he has his channels everywhere • hij heeft overal zijn kanalen

————————

channel²

〈werkwoord; Brits-Engels channelled〉

1 kanaliseren ⇒ voorzien van kanalen/geulen/groeven/goten

2 leiden ⇒ sturen, in bepaalde banen leiden

English-Dutch dictionary > channel
7 sound

adj. gezond en wel; aanspreekbaar; diep; gevestigd; ontwikkeld; zeker; rechtvaardig; geloofwaardig; sterk
--------
n. geluid; klank; zeeëngte; uitspraak; medisch instrument
--------
v. ken; peilen, polsen; laten horen; horen; uitspreken

sound¹

[ saund]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 zee-engte ⇒ zeestraat

2 inham ⇒ baai, golf

3 〈 medicijnen, geneeskunde〉 sonde

II 〈 telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 geluid ⇒ klank, toon

2 gehoorsafstand

3 sound ⇒ muziek

♦voorbeelden:

1   I don't like the sound of it • het bevalt me niet, het zit me niet lekker

     from/by the sound(s) of it/things • zo te horen

¶ sound and fury • geraas en gebral

————————

sound²

〈bijvoeglijk naamwoord; soundness〉

1 gezond ⇒ krachtig; gaaf; 〈 informeel〉 fit

2 correct ⇒ logisch; gegrond 〈 argument〉; wijs 〈 raad〉

3 solvent ⇒ financieel gezond; evenwichtig, betrouwbaar

4 vast 〈 slaap〉

5 grondig 〈 onderzoek〉

6 hard ⇒ krachtig

♦voorbeelden:

1   〈 informeel〉 be (as) sound as a bell • (zo) gezond als een vis zijn; perfect functioneren 〈 machine〉

     a sound mind in a sound body • een gezonde geest in een gezond lichaam

2   〈Amerikaans-Engels; politiek〉 sound on the goose • zuiver in de leer

6   a sound thrashing • een f pak ransel

————————

sound³

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 ken 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ luiden, galmen

2 de diepte peilen ⇒ de oceaanbodem onderzoeken

♦voorbeelden:

1   that sounds reasonable • dat kt redelijk

¶ 〈 informeel〉 sound off • opscheppen; zijn mening luid te kennen geven

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 laten ken

2 uiten ⇒ uitspreken

3 blazen 〈 alarm, aftocht〉 ⇒ blazen op 〈 bijvoorbeeld trompet〉

4 testen 〈 door bekloppen van longen, wielen van spoorwagon〉

5 peilen 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ onderzoeken, polsen

♦voorbeelden:

1   sound a warning • een waarschuwing laten horen

3   sound the attack • ten aanval blazen

5   sound someone out about/on something • iemand over iets polsen

————————

sound⁴

〈 bijwoord〉

1 vast ⇒ diep 〈 slaap〉

♦voorbeelden:

1   sound asleep • vast in slaap

English-Dutch dictionary > sound
8 raz

raz [raa]

〈m.〉

1 (sterke stroom in) zee-engte

Dictionnaire français-néerlandais > raz
9 Kanal

Kanal

〈m.; Kanals, Kanäle〉

1 kanaal ⇒ gracht; zee-engte

2 〈 weg- en waterbouw〉(afvoer-, irrigatie)kanaal, riool ⇒ goot, greppel

3 〈 biologie, medisch〉 kanaal ⇒ pijp, darm

4 〈 communicatie(media)〉 kanaal

5 〈 techniek〉kanaal, pijp, buis

6 〈 figuurlijk〉 kanaal ⇒ weg, middel

♦voorbeelden:

3 〈informeel; figuurlijk〉 den Kanal voll haben • (a) stomdronken zijn; (b) 't zat zijn

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Kanal
10 Meerenge

Meerenge

〈v.〉

1 zee-engte, zeestraat

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Meerenge
11 Meeresstraße

Meeresstraße

〈v.〉

1 zee-engte, zeestraat

2 zeeroute, -weg

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Meeresstraße
12 Straße

Straße

〈v.; Straße, Straßen〉

1 straat, weg

2 zee-engte, straat

♦voorbeelden:

1 eine Straße erster, zweiter Ordnung • een primaire, secundaire weg

auf gerader Straße • op de rechte weg

auf offener Straße • op de openbare weg, (midden) op straat

〈informeel; figuurlijk〉 mit etwas die Straße pflastern können • met iets de straten kunnen plaveien

〈informeel; figuurlijk〉 auf die Straße gehen • (a) de straat opgaan 〈 om te demonstreren〉; (b) de straat opgaan 〈 van prostituees〉

〈 figuurlijk〉 auf der Straße liegen • (a) op straat rondhangen; (b) op straat staan • (c) (met de auto) onderweg zijn

der Transport auf der Straße • het transport over de weg

〈 informeel〉 jemanden auf die Straße schicken • iemand laten tippelen

jemanden auf die Straße schmeißen, werfen • iemand op straat zetten

〈 figuurlijk〉 auf der Straße sitzen • op straat staan

Verkauf über die Straße • verkoop langs de openbare weg, straatverkoop

über die Straße gehen • de straat, weg oversteken

er wohnt über der Straße • hij woont aan de overkant (van de straat, weg)

〈 figuurlijk〉 ein Mädchen von der Straße • een prostituee, straathoer

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Straße
13 Sund

Sund

〈m.; Sund(e)s, Sunde〉

1 zee-engte, straat

2 Sont

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Sund
14 neck

adj. met betrekking tot de hals; dichtbij
--------
n. nek; brutaal
--------
v. Vrijen, kussen (met) (slang)

neck¹

[ nek] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 hals ⇒ nek

2 hals(lijn) ⇒ kraag

3 〈 benaming voor〉 hals(vormig voorwerp) ⇒ 〈 bijvoorbeeld〉 flessenhals

4 (zee/land/berg)engte

♦voorbeelden:

1   〈 sport〉 by a neck • met een halslengte (verschil)

     〈 sport〉 neck and neck • nek aan nek

4   a neck of land • een landengte

¶ neck and crop • geheel en al

     〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 neck of the woods • buurt, omgeving

     break one's neck • zijn hals/nek breken; 〈 informeel〉 zich uit de naad werken

     〈 informeel〉 breathe down someone's neck • iemand op de hielen zitten; iemand op de vingers kijken

     〈 slang〉 get it in the neck • het voor zijn kiezen krijgen

     risk one's neck • zijn leven wagen

     〈 informeel〉 save one's neck • zijn hachje (zien te) redden

     〈 informeel〉 stick one's neck out • zijn hachje wagen, zich kwetsbaar opstellen

     〈 informeel〉 up to one's neck in (debt) • tot zijn nek in (de schuld)

→ dead dead/

————————

neck²

I 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉〈 informeel〉

1 vrijen (met) ⇒ kussen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 nekken ⇒ de nek omdraaien

English-Dutch dictionary > neck

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

(zee-)engte

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

(zee-)engte

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: