Перевод: со всех языков на все языки

со всех языков на все языки

Со всех языков на:
Все языки
Со всех языков на:
Все языки
Английский
Нидерландский
Русский
Французский

(uit)glijden

Толкование Перевод

1 glijden

glijden

1 glisser

♦voorbeelden:

1   zijn vingers over iets laten glijden • promener ses doigts sur qc.

     iets laten glijden • laisser glisser qc.

     hij liet het geld in zijn zak glijden • il glissa l'argent dans sa poche

     een schaduw gleed langs de muur • une ombre courait le long du mur

     handen die over de toetsen glijden • mains qui courent sur les touches

     het boek was uit haar handen gegleden • le livre lui avait glissé des mains

     de schaatser gleed van de baan af • le patineur quitta la piste

     het glijden van de slee over de sneeuw • le glissement du traîneau sur la neige

Deens-Russisch woordenboek > glijden
2 glijden

glijden

1 [zich langs een oppervlak voortbewegen] slide ⇒ glide

2 [slippen, glippen] slip ⇒ slide

3 [naar beneden schuiven, afzakken] slide ⇒ slip

♦voorbeelden:

1   baantje glijden • slide (on a track)

     〈 figuurlijk〉 een schaduw gleed langs de muur • a shadow passed over the wall

     de slee gleed over het ijs • the sleigh was gliding over the ice

     zijn hand gleed over de balustrade • he passed his hand over the banisters

2   de ladder glijdt weg • the ladder is slipping (away)

     het boek was uit haar handen gegleden • the book had slipped from her hands

3   hij liet het geld in zijn zak glijden • he slipped the money into his pocket

     de mantel gleed van haar schouders • the cloak slipped off her shoulders

     zich van de trap laten glijden • slide downstairs

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > glijden
3 uit de handen glijden

гл.
общ. выскользнуть из рук

Dutch-russian dictionary > uit de handen glijden
4 glisser

glisser [gliesee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (uit)glijden ⇒ slippen, (ont)glippen

2 glijden ⇒ slechts even aanraken, losjes heengaan (over)

3 geen indruk maken ⇒ afketsen, geen vat hebben

4 〈+ à, dans, vers〉 afglijden (naar) ⇒ verschuiven (naar), vervallen (in, tot)

♦voorbeelden:

1    les anneaux glissent sur la tringle • de gordijnringen schuiven over de roe

le couloir glisse • de gang is glad

glisser à droite • naar rechts trekken 〈 auto〉

le verre m'a glissé des mains • het glas is uit mijn handen geglipt

glisser entre les doigts comme une couleuvre, comme un poisson • zo glad zijn als een aal

glisser sur une mauvaise pente • op een hellend vlak zitten

glisser sur une pente raide • van een steile helling afglijden

attention, ça glisse! • kijk uit, het is glad!

2    glisser sur • glijden over

glisser sur un sujet • over een onderwerp niet uitweiden

4    glisser à droite • naar rechts trekken 〈 van auto〉

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 laten glijden ⇒ schuiven (in), toeschuiven

2 fluisteren

3 〈 computer〉 slepen

♦voorbeelden:

1    glisser un billet de dix francs à qn. • iemand een briefje van tien frank toestoppen

glisser une lettre dans l'enveloppe • een brief in de enveloppe stoppen

glisser une maille • een steek overhalen

glisser un autre mot dans son discours • een ander woord in zijn speech inlassen

2    〈 formeel〉 glisser à qn. que • iemand toefluisteren dat

III se glisser 〈 wederkerend werkwoord〉

1 kruipen ⇒ (binnen)sluipen

♦voorbeelden:

1    〈 onpersoonlijk〉 il s'est glissé plusieurs fautes dans le texte • er zijn meerdere fouten in de tekst geslopen

il se glissa derrière le mur • hij schoot weg achter de muur

1. v
1) (uit)glijden

2) geen indruk maken

3) afglijden (naar)

4) laten glijden, schuiven

5) fluisteren

6) slepen [computer]
2. se glisser
v

kruipen, (binnen)sluipen

Dictionnaire français-néerlandais > glisser
5 slide

n. glijbaan; sleehelling; val, achteruitgang; (stoom) schuif; dia; aardverschuiving, lawine
--------
v. glijden; skilopen; naar beneden rollen

slide¹

[ slajd] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 glijbaan

2 sleehelling

3 val ⇒ achteruitgang 〈 ook figuurlijk〉

4 (stoom)schuif

5 objectglaasje 〈 van microscoop〉

6 dia(positief)

7 (aard)verschuiving ⇒ lawine

8 haarspeld

♦voorbeelden:

¶ 〈 informeel〉 he is on the slide • het gaat bergaf met hem

————————

slide²

〈 slid, slid [ slid]〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (uit)glijden

2 glippen ⇒ slippen

♦voorbeelden:

¶ youth slides by • de jeugd gaat ongemerkt voorbij

     slide into lies • tot leugens vervallen

     slide over something • luchtig over iets heen praten

II 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 schuiven

2 slippen

♦voorbeelden:

1   sliding door • schuifdeur

     sliding roof • schuifdak

     sliding scale • kalibermaat; variabele schaal, glijdende (loon)schaal

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (voort) laten glijden

English-Dutch dictionary > slide
6 slip

n. SLIP protokol, een protokol voor seriële verbinding met het Internet, een protokol waarmee een volledige verbinding met het Internet via een gewone telefoonlijn mogelijk is

slip¹

[ slip] 〈 zelfstandig naamwoord〉〈→ Sporttermen: CricketSporttermen: Cricket/〉

1 misstap 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ vergissing, ongelukje

2 hoesje ⇒ (kussen)sloop

3 onderrok/jurk

4 〈 benaming voor〉 strookje (papier)

5 stek(je) ⇒ ent

6 〈 cricket〉 slip(positie) 〈veldspeler/positie vlak achter de wicketkeeper〉

7 jong tenger persoontje

8 〈voornamelijk meervoud; cricket〉 slips

9 〈 keramiek〉 slip

♦voorbeelden:

1   slip of the pen • verschrijving

     slip of the tongue • verspreking

     make a slip • een vergissing maken, een misstap begaan

     〈 spreekwoord〉 there's many a slip 'twixt cup and lip • tussen lepel en mond valt veel pap op de grond; tussen neus en lippen kan een goede kans ontglippen

7   slip of a girl • tenger meisje

¶ give someone the slip • aan iemand ontsnappen/ontglippen

————————

slip²

〈 slipped〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 (uit)glijden ⇒ slippen

2 glippen ⇒ (snel) sluipen

3 afglijden ⇒ vervallen

♦voorbeelden:

1   slipped disc • hernia

     time slips away/by • de tijd gaat ongemerkt voorbij

     slip down • naar beneden glijden

     slip through • doorschieten

     slip on something • ergens over uitglijden

2   slip away • wegglippen

     slip in/out • naar binnen/buiten glippen

     slip off • wegglippen

     slip from • ontglippen aan

     slip past someone • langs iemand glippen

     slip through one's fingers • door zijn vingers glippen

¶ let slip • zich verspreken

     slip up • zich vergissen

     slip into/out of a dress • een jurk aanschieten/uittrekken

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 schuiven ⇒ slippen, laten glijden

2 ontglippen ⇒ ontschieten

3 (onopvallend) toestoppen/geven

4 afschuiven ⇒ zich losmaken van

5 laten voorbijgaan

♦voorbeelden:

1   〈 figuurlijk〉 slip in a remark • een opmerking invoegen

2   slip one's attention • ontgaan

     slip one's foot • uitglijden

     slip one's memory/mind • vergeten

     let slip • zich laten ontvallen; laten ontsnappen

4   the dog had slipped his collar • de hond had zich van zijn riem ontdaan

5   slip an opportunity • een gelegenheid voorbij laten gaan

¶ slip off clothes • kleren snel uittrekken

     slip on something comfortable • iets gemakkelijks aanschieten

     〈 Amerikaans-Engels〉 slip one over on someone • iemand beetnemen

English-Dutch dictionary > slip
7 échapper

échapper [eesĵaapee]

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 ontsnappen (aan) ⇒ ontvluchten, ontkomen (aan)

2 〈 van woord, vloek〉 (ondoordacht) ontvallen ⇒ ontglippen

3 〈 van fout, detail〉 ontgaan ⇒ aan de aandacht ontsnappen, niet duidelijk zijn

4 〈 van woord, naam〉 ontschoten zijn ⇒ niet invallen

5 zich onttrekken (aan) 〈 invloed, blik, verplichting〉 ⇒ ontsnappen (aan)

6 vallen (uit) ⇒ glijden (uit), op raken 〈 van geduld〉

♦voorbeelden:

2    laisser échapper • 〈woede enz.〉 de vrije loop laten; 〈 kreet, zucht〉 slaken

〈 onpersoonlijk〉 il lui échappa un cri • hij, zij zuchtte, kreunde (onwillekeurig)

3    laisser échapper l'occasion • de gelegenheid laten voorbijgaan

cela m' a échappé • dat is me ontgaan

5    il sent que son autorité va lui échapper • hij merkt dat hij zijn gezag verliest

il n'y a pas moyen d'y échapper • we kunnen er niet onderuit

échapper à la règle • een uitzondering vormen

6    échapper des mains • uit de handen vallen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

♦voorbeelden:

¶    l'échapper belle • er goed, heelhuids van afkomen

III s'échapper 〈 wederkerend werkwoord〉

1 ontvluchten ⇒ ontsnappen ⇒ 〈 wielersport〉 uitbreken 〈 uit peloton〉

2 ontsnappen 〈 van gas, stoom, zucht〉 ⇒ stromen, lopen (uit) 〈 van bloed, tranen〉 ⇒ komen (uit) 〈 van klank, geluid〉 ⇒ losgaan 〈 van steken〉

3 (stilletjes) weggaan

4 in rook opgaan 〈 van hoop〉 ⇒ vervliegen

♦voorbeelden:

2    〈 onpersoonlijk〉 il s'échappait de la cuisine une odeur agréable • er kwam een heerlijke geur uit de keuken

1. v
1) ontsnappen (aan)

2) ontglippen [woord]

3) niet duidelijk zijn

4) niet invallen [woord]

5) opraken [geduld]
2. s'échapper
v

1) ontsnappen

2) onopvallend weggaan

3) vervliegen, in rook opgaan

Dictionnaire français-néerlandais > échapper
8 gleiten

gleiten

1 〈 sein〉 glijden ⇒ glippen, zweven 〈 ook figuurlijk〉

2 〈 sein〉 (uit)glijden ⇒ slippen

3 〈 haben〉 variabele werktijden hebben

♦voorbeelden:

1 gleitende Arbeitszeit • variabele werktijd(en)

2 ins Gleiten kommen • (a) uitglijden; (b) slippen, in een slip raken

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > gleiten
9 glitschen

glitschen

〈 informeel〉

1 glijden ⇒ uit-, wegglijden

2 〈 regionaal〉glijden, glibberen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > glitschen
10 ausfädeln

ausfädeln

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 de draad uit de naald halen

II sich ausfädeln 〈 wederkerend werkwoord〉

1 uit de naald gaan, glijden

2 〈 verkeer〉 van rijstrook veranderen

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > ausfädeln
11 выскользнуть из рук

v
gener. uit de handen glijden

Russisch-Nederlands Universal Dictionary > выскользнуть из рук
12 snowboarding

n. het op een snowboard rijden, een surfplank voor sneeuw om op uit te glijden

snowboarding

1 (het) snowboarden

English-Dutch dictionary > snowboarding
13 climbing irons

n. ijskrappen, klimijzers, ijzeren of stalen instrument aan schoenen of laarzen vasgehecht (om niet uit te glijden op ijs of sneeuw)

English-Dutch dictionary > climbing irons
14 выскользнуть из рук

v
gener. uit de handen glijden

Dutch-russian dictionary > выскользнуть из рук
15 floepen

floepen

1 slip 〈 glijden〉 ⇒ whip, lash

♦voorbeelden:

1 de tak floepte in zijn gezicht • the branch whipped into his face

het touw floepte uit haar handen • the rope slipped out of her hands

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > floepen
16 uitglijden

uitglijden

1 [van zijn plaats glijden] slip (away) ⇒ slide

2 [glijdend vallen] slip (and fall) ⇒ lose one's footing

3 [figuurlijk] blunder ⇒ slip up

♦voorbeelden:

1 de ladder gleed uit • the ladder slipped (away)

2 uitglijden over een bananenschil • slip on a banana peel

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > uitglijden
17 vegen

vegen

I 〈 onovergankelijk, overgankelijk werkwoord〉

1 [met een bezem schoonmaken of te werk gaan] sweep ⇒ brush

♦voorbeelden:

1   de schoorsteen vegen • sweep the chimney

     de kruimels van de tafel vegen • brush the crumbs off the table

II 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 [strijken, glijden] brush ⇒ sweep

♦voorbeelden:

1   met de hand over zijn mond vegen • brush one's hand across one's mouth

III 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 [afvegen, schoonmaken] wipe

2 [met betrekking tot mijnen] sweep

♦voorbeelden:

1   voeten vegen a.u.b. • wipe your feet please

     de tranen uit de ogen vegen • wipe the tears from one's eyes

Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > vegen
18 abgleiten

abgleiten

〈 formeel〉

1 af-, uit-, wegglijden

2 verminderen ⇒ verzwakken, dalen

3 〈 figuurlijk〉 afdwalen

♦voorbeelden:

1    alle Warnungen gleiten an ihm ab • alle waarschuwingen glijden langs hem af

2    der Dollar gleitet ab • de dollar verzwakt

¶    sein Bruder ist völlig abgeglitten • zijn broer is volledig op het slechte pad geraakt

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > abgleiten
19 ausgleiten

ausgleiten

1 uitglijden

2 uit de hand glijden

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > ausgleiten
20 ausrutschen

ausrutschen

〈 sein〉

1 uitglijden

2 uit de hand(en) glijden ⇒ uitschieten

3 〈informeel; figuurlijk〉 zich misdragen

♦voorbeelden:

1 da ist mir die Feder ausgerutscht • daar heb ik me verschreven

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > ausrutschen

Страницы

См. также в других словарях:

Germanic strong verb — In the Germanic languages, a strong verb is one which marks its past tense by means of ablaut. In English, these are verbs like sing, sang, sung. The term strong verb is a translation of German starkes Verb , which was coined by the linguist… … Wikipedia
Verbes irreguliers neerlandais — Verbes irréguliers néerlandais Infinif OVT Participe passé Traduction Bakken Bakte Gebakken Cuire Barsten Barstte Gebarsten Éclater Bederven Bedorf Bedorven Corrompre Bedriegen Bedroog … Wikipédia en Français
Verbes irréguliers néerlandais — Infinif OVT Participe passé Traduction Bakken Bakte Gebakken Cuire Barsten Barstte Gebarsten Éclater Bederven Bedorf Bedorven Corrompre Bedriegen Bedroog Bedrogen … Wikipédia en Français
Fuss — 1. Am Fuss der Kerze ist s finster. Wir beschäftigen uns oft mit Untersuchungen über die fernsten Dinge und übersehen dabei das Naheliegendste. 2. Auf Einem Fusse kann man nicht heimgehen. Die lieber zwei Schoppen trinken sollen oder – wollen. 3 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

(uit)glijden

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на все языки

(uit)glijden

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: