-
1 nobody
n. niemand; waardeloos iemand (spreektaal), nul--------pron. niemandnobody1[ noobədie] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: nobodies〉————————nobody21 niemand -
2 nobody could fault Bert's behaviour
English-Dutch dictionary > nobody could fault Bert's behaviour
-
3 nobody dared to make a move
-
4 nobody gives a damn
het kan niemand een donder schelen -
5 nobody special
onbelangrijk persoon -
6 I bow to nobody in this
I bow to nobody in this -
7 he's nobody's/no fool
he's nobody's/no fool -
8 it's nobody else's business
-
9 like nobody's business
-
10 the lights are on but nobody's home
uitdrukking die aangeeft dat de persoon in kwestie dom is (Slang)English-Dutch dictionary > the lights are on but nobody's home
-
11 bow
n. boog (ook regenboog); buiging ( beleefdheids); voorste roeiriem; strik--------v. zich neerleggen bij; buigen, een buiging maken, een gesnaard instrument bespelenbow1[ bau] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 buiging♦voorbeelden:take a bow • applaus in ontvangst nemen2 off/on the (port/starboard) bow • over bakboord/stuurboord————————bow2[ boo] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 boog ⇒ kromming, curve4 strik————————bow3[ bau]2 buigen ⇒ zich (erbij) neerleggen; zich gewonnen geven♦voorbeelden:1 bow and scrape • vleien, stroop smerenI bow to nobody in this • wat dit betreft ga ik voor niemand opzij→ bow out bow out/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:————————bow4 -
12 business
adj. zakelijk,van bedrijf--------n. zaken, handel; bedrijf, zaak; werk; aangelegenheid; beweging en uitdrukking bij opvoering[ biznis]1 aangelegenheid ⇒ affaire, zaak, kwestie3 zaak ⇒ winkel, bedrijf♦voorbeelden:1 (ver)plicht(ing) ⇒ taak, verantwoordelijkheid, werk♦voorbeelden:1 〈 informeel〉 my affairs are no business of yours/none of your business • mijn zaken gaan jou niets aango about one's business • met zijn gewone werk verder gaanhave no business to do something/doing something • ergens niet het recht toe hebbenknow one's business • zijn vak/zaken kennenI will make it my business to see that … • ik zal het op me nemen ervoor te zorgen dat …send someone about his business • iemand zeggen zich met zijn eigen zaken te bemoeien2 the business of today's meeting is … • voor de vergadering van vandaag staat op de agenda …♦voorbeelden:get down to business • ter zake komen, spijkers met koppen slaanmean business • het serieus menentalk business • over zaken sprekenhow's business today? • hoe staan de zaken vandaag?I'm in business for myself now • ik ben voor mezelf begonnengo into business • in de handel gaanon business • voor zaken -
13 else
adj. ander--------adv. anders[ els]♦voorbeelden:1 anything else? • verder nog iets?everybody else but you • op jou na iedereenlittle else • niet veel meerit's nobody else's business • verder gaat het niemand wat aanthat is something else again! • dat is heel wat anders!what else can I do? • wat kan ik anders doen?nowhere else • nergens andersor else • of (anders)hurry, (or) else you'll miss your train • schiet op, anders mis je je trein (nog) -
14 fault
n. gebrek; onvolledigheid; vergissing, fout; schuldig; schuld--------v. aanmerkingen maken op, vitten opfault1[ fo:lt] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:economical to a fault • overdreven zuinigat fault • schuldig————————fault2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
15 fool
n. gek, dwaas; clown, gekkemaker--------v. in de maling nemen; iemand beet nemen; malen; van woordspeling gebruik makenfool1[ foe:l]1 dwaas ⇒ gek, zot(skap), stommeling♦voorbeelden:make a fool of oneself • zich (dwaas) aanstellenmake a fool of someone • iemand voor de gek houdenbe fool enough to • zo dwaas zijn om tebe a fool for one's pains • stank voor dank krijgenbe a fool for • gek zijn ophe's nobody's/no fool • hij is niet van gisterenbe enough of a fool to • zo gek zijn om te〈 spreekwoord〉 fools rush in where angels fear to tread • de meester in zijn wijsheid gist, de leerling in zijn waan beslist; 〈 ongeveer〉 de ekster wil zingen tegen de nachtegaal1 dessert van stijf geklopte room, ei, suiker en vruchten————————fool2〈 bijvoeglijk naamwoord〉 〈voornamelijk Amerikaans-Engels; informeel〉————————fool31 gek doen♦voorbeelden:2 fool about/around • rondlummelen, aanrommelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
16 move
n. zet; stap; verhuizing--------v. bewegen; verplaatsen; verhuizen; ontroeren; voorstellenmove1[ moe:v] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 beweging3 zet ⇒ beurt, slag4 stap ⇒ maatregel, manoeuvre♦voorbeelden:get someone/something on the move • iemand/iets in beweging brengenlarge forces were on the move • grote strijdkrachten waren op de been4 make a move • opstaan 〈 van tafel〉; opstappen, het initiatief nemen; maatregelen treffen, in actie komenmake moves to stop the war • stappen ondernemen om de oorlog te staken————————move21 (zich) bewegen ⇒ zich verplaatsen, van positie/houding veranderen2 vorderen ⇒ vooruitkomen, opschieten6 verhuizen ⇒ (weg)trekken, zich verzetten7 een voorstel/verzoek doen♦voorbeelden:it's time to be moving • het is tijd om te vertrekkenmove along • doorlopen, opschietenhe moved away from her • hij ging een stapje opzijmove off! • verdwijn!, hoepel op!move over • inschikken, opschuivenmove down a road • een weg afgaanmove towards better understanding • tot een beter begrip komenthe plot moves slowly • de plot ontwikkelt zich langzaamsuddenly things began to move • plotseling kwam er leven in de brouwerijkeep moving! • blijf doorgaan!, doorlopen!the army moves off • het leger marcheert af6 they moved away • ze trokken weg/verhuisdenthey moved into a flat • ze betrokken een flat→ move about move about/, move around move around/, move down move down/, move in move in/, move on move on/, move out move out/, move up move up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bewegen ⇒ (ver)roeren, in beweging/beroering brengen3 verhuizen ⇒ vervoeren, overbrengen4 opwekken ⇒ (ont)roeren, raken, aangrijpen5 drijven ⇒ aanzetten, aansporen♦voorbeelden:1 the police moved them along • de politie dwong hen door te lopen/rijdenit moved him to laughter • het werkte op zijn lachspierenhe is moved to tears • hij is tot tranen toe geroerdbe moved to • zich geroepen voelen (om) te→ move about move about/, move around move around/, move down move down/, move in move in/, move on move on/, move out move out/, move up move up/ -
17 DANKA
verspil geen tijd met een vraag te stellen want niemand is zeker over het antwoord (Internet Slang)DANKA (don't ask nobody knows anyway) -
18 Dickinson
n. familienaam; Emily Dickinson (1830-1886), Amerikaanse dichteres bekend om haar teruggetrokken levensstijl; schrijfster van "I'm nobody! Who are you?"
См. также в других словарях:
Nobody — may refer to: Nobodies, a race of beings in the Kingdom Hearts video game series nobody (username), the name of a Unix account which has no particular privileges Nobody, a radio drama by Daniel Brocklehurst Nobody, a character in the Teenage… … Wikipedia
Nobody (EP) — Nobody EP EP by Cartman Released March 27, 2000 R … Wikipedia
Nobody — No bod*y, n.; pl. {Nobodies}. [No, a. + body.] 1. No person; no one; not anybody. [1913 Webster] 2. Hence: A person of no influence or importance; an insignificant or contemptible person. [Colloq.] [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
nobody — index nonentity Burton s Legal Thesaurus. William C. Burton. 2006 … Law dictionary
Nobody — Nobody,der:⇨Niemand … Das Wörterbuch der Synonyme
nobody — (n.) mid 14c., no body no person noone, from M.E. NO (Cf. no) (adj.) not any + bodi (see BODY (Cf. body) (n.)). Written as two words 14c. 18c.; hyphenated 17c. 18c. Incorrect use with their is attested from 1540s. Meaning person of no importance… … Etymology dictionary
nobody — nobody, no one Like anybody and anyone, these are largely interchangeable, but no one is written as two words because noone would be too awkward. In a use such as No one person was responsible, no and one retain their separate meanings instead of … Modern English usage
nobody — / nonentity [n] person of little importance cipher, insignificancy, lightweight*, menial, nix*, nothing, parvenu*, small potato*, squirt*, upstart, wimp*, zero*, zip; concept 423 Ant. somebody … New thesaurus
nobody — ► PRONOUN ▪ no person; no one. ► NOUN (pl. nobodies) ▪ a person of no importance or authority … English terms dictionary
nobody — [nō′bäd΄ē, nō′bud΄ē, nō′bə dē] pron. not any person; not anybody; no one n. pl. nobodies a person of no influence, authority, or importance … English World dictionary
nobody — no|bod|y1 W2S1 [ˈnəubədi US ˈnouba:di, bədi] pron 1.) no one ▪ I knocked on the door but nobody answered. 2.) like nobody s business very much, very well, or very fast ▪ We get along like nobody s business. →be nobody s fool at ↑fool1 (5) ▬▬▬▬▬▬▬ … Dictionary of contemporary English