-
1 in fault of
schuldig -
2 declared guilty
schuldig verklaard, schuldig veroordeeld -
3 plead guilty
-
4 be at fault
schuldig zijn -
5 guilty of
schuldig aan -
6 guilty or not guilty
schuldig of onschuldig -
7 guilty
-
8 owe
v. schuldig zijn (geld), een schuld hebben[ oo]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 schuldig zijn ⇒ verplicht/verschuldigd zijn♦voorbeelden:owe it to oneself to do something • aan zichzelf verplicht zijn iets te doenowe something to someone • iemand iets schuldig zijn -
9 culpable
adj. schuldig, iemand die een straf toekomt[ kulpəbl] 〈culpably; zelfstandig naamwoord: culpability〉1 laakbaar ⇒ afkeurenswaardig, verwerpelijk♦voorbeelden: -
10 debtor
n. schuldenaar, debiteur, iemand die iets aan een ander schuldig is; bedrijf dat geld schuldig is[ dettə] -
11 fault
n. gebrek; onvolledigheid; vergissing, fout; schuldig; schuld--------v. aanmerkingen maken op, vitten opfault1[ fo:lt] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:economical to a fault • overdreven zuinigat fault • schuldig————————fault2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
12 owing
adj. toekomen (van een schuld); schuldig; (schuld) is niet afgelost[ ooing]1 verschuldigd ⇒ schuldig, onbetaald♦voorbeelden:how much is owing to you? • hoeveel komt u nog toe? -
13 promissory
-
14 bloodguilt
n. bloedschuld, toestand waarin iemand schuldig is aan moord; feit schuldig te zijn aan bloedvergieten -
15 debitor
n. iemand die geld schuldig is, iemand die iemand anders iets schuldig is -
16 I forgive you the money you owe me
English-Dutch dictionary > I forgive you the money you owe me
-
17 IOU
n. schuldbekentenis ("i owe you"), ik ben u schuldig〈meervoud: ook IOU's〉 〈 oorspronkelijk afkorting〉1 [I owe you] schuldbekentenis -
18 account
n. Klantenrekening (bij computers - ook regeling die toegang verleent tot service of tot het Internet netwerk); rekening (boekhouding); beschrijving; reden--------v. verantwoorden; rekening houden met, zich gedragen ten opzichte vanaccount1[ əkaunt]♦voorbeelden:by one's own account • naar eigen zeggengive/render an account of • verslag uitbrengen over3 account of goods purchased • inkooprekening, inkoopfactuur♦voorbeelden:for the account and risk of • voor rekening en risico vanon one's own account • voor eigen rekeningadd/charge something to someone's account, put something down to someone's account • iets op iemands rekening schrijvenbalance/settle/square (one's) accounts with someone • de rekening vereffenen met iemand; 〈 ook figuurlijk〉 afrekenen met iemandcharge an account • een rekening belastenhave/keep an account at/with the bank • een rekening hebben bij de bankopen an account at/with the bank • een rekening openen bij de bankpass to account • op rekening stellen/zettenpay (in)to the account • op rekening betalen/stortenfor account of • voor rekening vanon account • op rekeningto someone's account • op iemands rekeningnot on any account • in geen gevalon account of • wegenson no account • in geen gevalon that account • om die reden, daarom3 belang ⇒ waarde, gewicht4 voordeel ⇒ profijt, winst♦voorbeelden:give/render account of • rekenschap afleggen overtake something into account, take account of something • rekening houden met iets3 hold something in great account • iets van groot gewicht/grote waarde achtenof no account • van geen belangput/turn something to (good) account • zijn voordeel met iets doen————————account2〈 werkwoord〉1 beschouwen (als) ⇒ houden voor, rekenen (onder)♦voorbeelden:→ account for account for/ -
19 accountable
adj. verantwoordelijk; rekenschap afleggend[ əkauntəbl] 〈zelfstandig naamwoord: accountability〉♦voorbeelden: -
20 adjudge
v. oordelen over; beschikken over; beslissen over[ ədzjudzj] 〈zelfstandig naamwoord: adjudgement〉1 oordelen over ⇒ beschikken, beslissen, verklaren♦voorbeelden:the court adjudged them guilty • het hof oordeelde hen schuldig
См. также в других словарях:
Schuldig — Schuldig, adj. et adv. welches vermittelst der Ableitungssylbe ig von dem Hauptworte Schuld abstammet, Schuld habend. 1. In der ersten Hauptbedeutung des Hauptwortes. 1) Eine Schuld, d.i. ein Verbrechen oder ein Vergehen, auf sich habend, im… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
schuldig — Adj. (Grundstufe) an etw. Schuld tragend Beispiele: Er ist ohne Zweifel schuldig. Sie fühlt sich schuldig an dem Unfall. Der Angeklagte wurde für schuldig erklärt. schuldig Adj. (Aufbaustufe) finanzielle Verbindlichkeiten habend Beispiele: Ich… … Extremes Deutsch
schuldig — [Aufbauwortschatz (Rating 1500 3200)] Bsp.: • Sie waren beide schuldig … Deutsch Wörterbuch
schuldig — Was bin ich Ihnen schuldig? – 50 Euro, bitte … Deutsch-Test für Zuwanderer
Schuldig — 1. Bin ich viel schuldig, man darff mich nicht drumb tödten. – Petri, II, 2. 2. Bist du schuldig, so sei geduldig. – Petri, II, 46; Henisch, 1409, 49; Bücking, 336; Pistor., X, 85; Simrock, 9252; Körte, 5425. Engl.: He that cannot pay, let him… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
schuldig — schul|dig [ ʃʊldɪç] <Adj.>: 1. (an etwas) die Schuld tragend, in Bezug auf jmdn., etwas Schuld auf sich geladen habend: der Angeklagte war schuldig; sie fühlte sich schuldig; er erklärte sie für schuldig. Zus.: hauptschuldig, mitschuldig. 2 … Universal-Lexikon
schuldig — schụl·dig Adj; ohne Steigerung; 1 (etwas (Gen)) schuldig für etwas Böses, Unmoralisches oder für ein Verbrechen verantwortlich ↔ unschuldig <sich (eines Verbrechens) schuldig machen; sich schuldig bekennen, fühlen; jemanden (für) schuldig… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
Schuldig — Filmdaten Deutscher Titel Schuldig – Ein mörderischer Auftrag Originaltitel The Guilty … Deutsch Wikipedia
schuldig — Schuld an etwas tragen: etwas Negatives, eine falsche Entwicklung, einen Unfall, ein Unglück verursacht haben. Die Schuld bei sich selbst suchen müssen: für etwas die Verantwortung übernehmen müssen, vor sich selbst ehrlich sein und sich etwas… … Das Wörterbuch der Idiome
schuldig — schụl|dig ; auf schuldig plädieren (Schuldigsprechung beantragen); eines Verbrechens schuldig sein; jemanden für schuldig erklären; jemanden D✓schuldig sprechen oder schuldigsprechen (verurteilen) … Die deutsche Rechtschreibung
schuldig — Schuld: Als altgerm. Substantivbildung zu dem unter ↑ sollen behandelten Verb bezeichnet mhd. schulde, schult, ahd. sculd‹a›, niederl. schuld, aengl. scyld, schwed. skuld zunächst die rechtliche Verpflichtung zu einer Leistung (Abgabe, Dienst,… … Das Herkunftswörterbuch