-
1 to iron
strijken -
2 to graze
strijken langs -
3 to pass over
strijken langs -
4 iron
adj. ijzeren, ijzer---------n. ijzer; strijkijzer; ijzeren instrument--------v. strijkeniron1[ ajjən]♦voorbeelden:have too many irons in the fire • te veel hooi op z'n vork genomen hebben1 ijzer♦voorbeelden:as hard as iron • zo hard als staalcast iron • gietijzerwrought iron • smeedijzer→ hot hot/————————iron21 ijzeren ⇒ ijzer-, ijzerachtig2 ijzersterk ⇒ ijzeren; onverzettelijk, bikkelhard♦voorbeelden:iron lung • ijzeren long〈 scheikunde〉 iron pyrites • pyriet, (ijzer)kies————————iron3〈 werkwoord〉1 strijken♦voorbeelden:the wrinkles in this shirt will have to be ironed out • de kreukels in dit overhemd moeten eruit gestreken worden〈 figuurlijk〉 iron out problems • problemen gladstrijken/uit de wereld helpen -
5 ironing
n. het strijken; kleding die gestreken moet worden[ ajjəning]♦voorbeelden: -
6 launder
v. wassen; wassen en strijken; de was doen; witwassen (van zwart geld)[ lo:ndə] -
7 press
n. pers; druk--------v. persen; drukken; aandringen; pressen; strijkenpress1[ pres] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 drukpers7 druk9 muurkast♦voorbeelden:get a good press • een goede pers krijgenat/in (the) press • ter perseoff the press • van de pers→ yellow yellow/————————press2♦voorbeelden:press down (up)on someone • op iemand drukkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 drukken ⇒ duwen, klemmen6 pressen ⇒ druk uitoefenen op, aanzetten♦voorbeelden:press a metaphor • een metafoor letterlijk opvattenbe pressed for money/time • in geld-/tijdnood zittenpress something upon someone • iemand iets opdringen¶ press home one's point of view • zijn zienswijze doordrijven/zetten -
8 chuck
n. streek,aaitje (onder de kin); ruk; worp; kauwplaat (v. draaibank)--------v. (zacht)kloppen, strijken, aaien, (weg)gooienchuck1[ tsjuk] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:¶ give/get the chuck • de bons geven/krijgen————————chuck2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:chuck the stuff in the van • het spul in de bestelwagen gooienchuck away opportunities • kansen vergooien/weggooienchuck someone out • iemand eruit donderenchuck it! • schei uit!, hou (ermee) op!chuck it in • er de brui aan geven, ermee ophoudenchuck up a job/everything • een baan/alles opgeven -
9 douse
v. onderdompelen, nat maken; uitdoen (van licht)douse, dowse[ daus]3 water gooien over ⇒ kletsnat maken, onderdompelen♦voorbeelden:3 douse in/with • door en door nat maken met, doordrenken van -
10 stroke
n. slag; (zweep)slag; beroerte; zwemstrook; streling; penseel strook--------v. aaien, strelen, (glad)strijkenstroke1[ strook] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 slag ⇒ klap, stoot; donder/klok/hamer/zwem/hartslag3 haal ⇒ pennenstreek, streep♦voorbeelden:1 stroke of genius • geniale zet/vondstat a/one stroke • in één klapon the stroke of twelve • klokslag twaalf (uur), op slag van twaalven¶ stroke of (good) luck • buitenkansje, geluk(je)he has not done a stroke of work • hij heeft geen klap uitgevoerd→ different different/————————stroke2〈 werkwoord〉1 aaien ⇒ strelen, (glad)strijken3 (beheerst/bekeken) slaan/stoten 〈 bal〉 -
11 to brush
borstelenopstrijkenstrijkenstrijken langsvegenverstrijken -
12 bow
n. boog (ook regenboog); buiging ( beleefdheids); voorste roeiriem; strik--------v. zich neerleggen bij; buigen, een buiging maken, een gesnaard instrument bespelenbow1[ bau] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 buiging♦voorbeelden:take a bow • applaus in ontvangst nemen2 off/on the (port/starboard) bow • over bakboord/stuurboord————————bow2[ boo] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 boog ⇒ kromming, curve4 strik————————bow3[ bau]2 buigen ⇒ zich (erbij) neerleggen; zich gewonnen geven♦voorbeelden:1 bow and scrape • vleien, stroop smerenI bow to nobody in this • wat dit betreft ga ik voor niemand opzij→ bow out bow out/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:————————bow4 -
13 brush
n. borstel; kwast; staart v.e. vos; veld--------v. poetsen; borstelen; eraan voorbijgaanbrush1[ brusj]4 streek ⇒ lichte aanraking, beroering; schaafplek♦voorbeelden:————————brush2〈 werkwoord〉1 (af/op/uit)borstelen ⇒ (af/weg/uit)vegen; schuieren2 strijken (langs/over) ⇒ rakelings gaan (langs)♦voorbeelden:brush over • aan/bestrijken, dunnetjes overschilderenshe just brushed past me when we met last • toen ik haar laatst tegenkwam, liep ze me straal voorbij -
14 chuck someone under the chin
chuck someone under the chin -
15 credit
n. krediet, afbetaling; vertrouwen; recht, voorrecht; waardering; eer; in zijn voordeel--------v. geloven; crediterencredit1[ kreddit]♦voorbeelden:1 krediet3 tegoed ⇒ spaarbanktegoed, positief saldo♦voorbeelden:1 unlimited credit • onbeperkt/blanco kredietbuy on credit • op krediet/afbetaling kopen2 eer ⇒ lof, verdienste3 krediet(waardigheid) ⇒ solventie, goede naam♦voorbeelden:do you give credit to that story? • hecht jij enig geloof aan dat verhaal?lend credit to • bevestigen, geloofwaardig maken2 it does you credit, it is to your credit, it reflects credit on you • het siert je, het strekt je tot eerhe took the credit for it • hij ging met de eer strijkenthey have 30 albums to their credit • ze hebben 30 elpees op hun naamIV 〈 meervoud〉————————credit2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:2 credit an amount to someone/to someone's account, credit someone with an amount • iemand voor een bedrag crediteren -
16 damp clothes sometimes iron better
English-Dutch dictionary > damp clothes sometimes iron better
-
17 do the ironing
-
18 douse the sails
-
19 flag
n. vlag; vloertegel; iris; (in computers) vlaggetje, een geheugen vak dat booleaanse informatie bevat; veertjes aan een kippenpootje--------v. bevlaggen; seinen (met vlaggen), doen stoppen; bevloeren, beleggen (met vloerstenen), mat hangen, verslappen, verflauwen, kwijnenflag1[ flæg] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 lis(achtige) ⇒ lisbloem, lisdodde♦voorbeelden:1 〈 scheepvaart〉 flag of convenience • goedkope vlag 〈die financiële voordelen biedt; voornamelijk van Panama, Liberia〉flag of truce • witte vlagput the flag out • de vlag uitsteken, iets vierenunder the flag (of) • onder de heerschappij/voogdij (van)————————flag2I 〈onovergankelijk werkwoord; flagged〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 met vlaggen versieren/markeren2 doen stoppen (met zwaaibewegingen) ⇒ aanhouden, aanroepen♦voorbeelden:flag down a train • een trein doen stoppen (door te zwaaien) -
20 haul down one's flag/colours
haul down one's flag/colours
См. также в других словарях:
strijken — triki … Woordenlijst Sranan
Stricken — Strike Strike, v. t. [imp. {Struck}; p. p. {Struck}, {Stricken}({Stroock}, {Strucken}, Obs.); p. pr. & vb. n. {Striking}. Struck is more commonly used in the p. p. than stricken.] [OE. striken to strike, proceed, flow, AS. str[=i]can to go,… … The Collaborative International Dictionary of English
Strike — Strike, v. t. [imp. {Struck}; p. p. {Struck}, {Stricken}({Stroock}, {Strucken}, Obs.); p. pr. & vb. n. {Striking}. Struck is more commonly used in the p. p. than stricken.] [OE. striken to strike, proceed, flow, AS. str[=i]can to go, proceed,… … The Collaborative International Dictionary of English
Striking — Strike Strike, v. t. [imp. {Struck}; p. p. {Struck}, {Stricken}({Stroock}, {Strucken}, Obs.); p. pr. & vb. n. {Striking}. Struck is more commonly used in the p. p. than stricken.] [OE. striken to strike, proceed, flow, AS. str[=i]can to go,… … The Collaborative International Dictionary of English
Stroock — Strike Strike, v. t. [imp. {Struck}; p. p. {Struck}, {Stricken}({Stroock}, {Strucken}, Obs.); p. pr. & vb. n. {Striking}. Struck is more commonly used in the p. p. than stricken.] [OE. striken to strike, proceed, flow, AS. str[=i]can to go,… … The Collaborative International Dictionary of English
Struck — Strike Strike, v. t. [imp. {Struck}; p. p. {Struck}, {Stricken}({Stroock}, {Strucken}, Obs.); p. pr. & vb. n. {Striking}. Struck is more commonly used in the p. p. than stricken.] [OE. striken to strike, proceed, flow, AS. str[=i]can to go,… … The Collaborative International Dictionary of English
Struck — Strike Strike, v. t. [imp. {Struck}; p. p. {Struck}, {Stricken}({Stroock}, {Strucken}, Obs.); p. pr. & vb. n. {Striking}. Struck is more commonly used in the p. p. than stricken.] [OE. striken to strike, proceed, flow, AS. str[=i]can to go,… … The Collaborative International Dictionary of English
Strucken — Strike Strike, v. t. [imp. {Struck}; p. p. {Struck}, {Stricken}({Stroock}, {Strucken}, Obs.); p. pr. & vb. n. {Striking}. Struck is more commonly used in the p. p. than stricken.] [OE. striken to strike, proceed, flow, AS. str[=i]can to go,… … The Collaborative International Dictionary of English
To strike a balance — Strike Strike, v. t. [imp. {Struck}; p. p. {Struck}, {Stricken}({Stroock}, {Strucken}, Obs.); p. pr. & vb. n. {Striking}. Struck is more commonly used in the p. p. than stricken.] [OE. striken to strike, proceed, flow, AS. str[=i]can to go,… … The Collaborative International Dictionary of English
To strike a jury — Strike Strike, v. t. [imp. {Struck}; p. p. {Struck}, {Stricken}({Stroock}, {Strucken}, Obs.); p. pr. & vb. n. {Striking}. Struck is more commonly used in the p. p. than stricken.] [OE. striken to strike, proceed, flow, AS. str[=i]can to go,… … The Collaborative International Dictionary of English
To strike a lead — Strike Strike, v. t. [imp. {Struck}; p. p. {Struck}, {Stricken}({Stroock}, {Strucken}, Obs.); p. pr. & vb. n. {Striking}. Struck is more commonly used in the p. p. than stricken.] [OE. striken to strike, proceed, flow, AS. str[=i]can to go,… … The Collaborative International Dictionary of English