-
21 pylône électrique
pylône électrique -
22 radiateur électrique
radiateur électriqueelektrische kachel, straalkachel -
23 torche électrique
torche électriquezaklantaarn, staaflamp -
24 écho radio-électrique
écho radio-électriqueecho in het zendverkeer 〈bijv. echobeeld op de tv〉 -
25 énergie hydro-électrique
énergie hydro-électriqueDictionnaire français-néerlandais > énergie hydro-électrique
-
26 anguille
anguille [ãgiej]〈v.〉♦voorbeelden:1 anguille de mer • zeepaling, -aalanguille électrique • sidderaalglisser, échapper comme une anguille • zo glad als een aal zijnil y a anguille sous roche • er schuilt een addertje onder het grasfpaling, aal -
27 appareil
appareil [aapaarej]〈m.〉♦voorbeelden:appareil d'éclairage • verlichtingsinstallatieappareils d'écoute • afluisterapparatuurappareil de levage • hefwerktuig, hijswerktuigappareil d'observation • waarnemingsinstrumentappareil photo • fototoestelappareil à sous • (speel)automaatappareil électrique • elektrisch apparaatappareil enregistreur • opneemapparaatappareils ménagers • huishoudelijke apparaten, consumentenelektronica2 qui est à l'appareil? • met wie spreek ik?appareil reflex • spiegelreflexcameraappareil respiratoire • ademhalingsapparaat, ademhalingsorganen8 appareil des lois • wettelijke bepalingen, maatregelenappareil du parti • partijapparaatappareil administratif • bestuursapparaatm1) apparaat2) vertoon, uiterlijke praal4) vliegtuig5) fototoestel6) kunstgebit [tanden]7) beugel [tanden]8) metselwerk -
28 billard
billard [biejaar]〈m.〉1 biljart ⇒ biljartspel, -zaal, -tafel♦voorbeelden:billard électrique • flipperkastfaire un petit billard • een keutje leggenm1) biljart -
29 bouilloire
bouilloire [boejwaar]〈v.〉♦voorbeelden:f -
30 cafetière
-
31 cellule
cellule [selluul]〈v.〉1 cel ⇒ vertrekje, kamertje3 cel ⇒ kern, groep♦voorbeelden:les cellules d'une éponge • de gaten van een spons2 cellule photo-électrique • foto-elektrische cel, elektronisch oogcellule du parti communiste • cel van de communistische partijcellule de production • productie-eenheidla famille est la cellule de la société • het gezin is de kleinste eenheid binnen de samenlevingcellule familiale • gezinf1) cel2) celstraf -
32 chaise
-
33 chemin
chemin [sĵəmẽ]〈m.〉2 weg ⇒ traject, afstand3 weg ⇒ richting, toegangsweg4 weg ⇒ wijze, middel5 loper♦voorbeelden:chemin de ronde • weergang, omloopchemin de roulement • taxibaanchemin de traverse • zijwegvoleur de grand chemin • struikroveren chemin • onderwegtrouver qc. sur son chemin • iets op zijn weg vindenfaire du chemin • goed opschietenchemin faisant • onderwegpasser son chemin • z'n weg vervolgen, verder gaanprendre le chemin des écoliers • de langste weg nemens'arrêter en chemin • halverwege ophoudenrebrousser chemin • op zijn schreden terugkerenrester dans le droit chemin • op het rechte pad blijvensortir du droit chemin • van het rechte pad afrakenfaire son chemin • het ver brengenouvrir, tracer, montrer le chemin • het voorbeeld gevenne pas y aller par quatre chemins • recht op zijn doel afgaan→ bonhommeles chemins de fer • de spoorwegen(voyager) en chemin de fer • per trein (reizen)m1) weg2) loper [trap, tafel] -
34 distribuer
distribuer [diestriebuu.ee]〈 werkwoord〉1 uitdelen ⇒ ronddelen, verdelen2 bezorgen ⇒ bestellen, leveren♦voorbeelden:distribuer des sourires • tegen iedereen glimlachendistribuer le courrier • de post bezorgendistribuer son emploi du temps • zijn tijd indelenv1) uitdelen, verdelen2) bezorgen, leveren3) uitreiken [prijs]4) indelen5) vertegenwoordigen [merk] -
35 écho
écho [eekoo]〈m.〉♦voorbeelden:être l'écho de • een afspiegeling zijn vann'être jamais qu'un écho de • op zijn best slechts een afspiegeling zijn vanse faire l'écho d'un bruit • een gerucht verspreidenrester sans écho • geen weerklank vinden, niet aanslaan2 échos d'un journal • (mondaine, plaatselijke) nieuwtjes in een krantavoir eu quelques échos de qc. • ergens iets over opgevangen hebbenm1) echo, weerklank2) gerucht -
36 électriquement
-
37 intensité
intensité [ẽtãsietee]〈v.〉1 intensiteit ⇒ sterkte, hevigheid♦voorbeelden:intensité d'un sentiment • heftigheid van een gevoeldiminuer d'intensité • zwakker, minder worden, afnemendonner plus d'intensité • meer uitdrukkingskracht verlenen, meer nadruk gevenfintensiteit, hevigheid -
38 inverser
inverser [ẽversee]〈 werkwoord〉1 omkeren ⇒ verwisselen, omzetten♦voorbeelden:v1) omkeren, omzetten2) omschakelen -
39 machine
machine [maasĵien]〈v.〉1 machine ⇒ werktuig, toestel♦voorbeelden:machine de guerre • belegeringswerktuigmachine à sous • gok-, speelautomaatmachine de traitement de texte(s) • tekstverwerker, wordprocessormachine à vapeur • stoommachinemachine infernale • helse machinemachine pneumatique • luchtpompmachine à calculer • rekenmachineécrire, taper à la machine • typenmachine à écrire • schrijfmachine〈 pejoratief, figuurlijk〉 il n'est qu'une machine à fabriquer de l'argent • het enige dat hem interesseert is geld verdienenmachine à laver • wasmachinemachine à pointer • prikklokmachine à tisser • weefgetouwmachine à habiter • woonfabriekf1) machine, werktuig2) (motor)fiets3) locomotief4) apparaat, systeem5) ding -
40 oeil
oeil1 [uj],yeux [jeu]〈m.〉3 oog ⇒ waakzame blik, aandacht4 oog ⇒ gevoelen, oordeel, mening♦voorbeelden:oeil de verre • kunstoogaux yeux bleus • met blauwe ogenregarder qn. entre les deux yeux • iemand scherp aankijkenfaire les yeux doux à qn. • iemand lief, verliefd aankijkenfaire qc. les yeux fermés • iets blindelings, met gesloten ogen doenles yeux grand(s) ouverts • met wijd opengesperde ogenil a les yeux plus grands que le ventre • zijn ogen zijn groter dan zijn maagfaire les gros yeux à qn. • iemand bestraffend aankijkenà l'oeil nu • met het blote oogoeil poché • blauw oogil a les yeux pochés • hij heeft wallen onder zijn ogen〈 informeel〉 tu n'as donc pas les yeux en face des trous? • heb je geen ogen in je hoofd?baisser les yeux • de ogen neerslaanne pas en croire ses yeux • zijn ogen niet (kunnen) gelovenne dormir que d'un oeil • licht slapense faire les yeux • z'n ogen opmakenne pas fermer l'oeil • geen oog dichtdoenavoir les yeux perdus dans le vague • doelloos voor zich uit starenpocher un oeil à qn. • iemand een blauw oog slaantaper dans l'oeil de qn. • het helemaal maken bij iemands'user, se casser les yeux (à lire) • zijn ogen (met lezen) bederven〈 spreekwoord〉 loin des yeux, loin du coeur • uit het oog, uit het hartde ses (propres) yeux • met eigen ogenpour les beaux yeux de qn. • om iemands mooie ogen〈 spreekwoord〉 oeil pour oeil, dent pour dent • oog om oog, tand om tandcouver des yeux • met de ogen verslinden, tedere blikken werpen opdébrider les yeux de qn. • iemand de ogen openenfermer les yeux sur qc. • de ogen voor iets sluitenfixer les yeux sur qn., qc. • de blik op iemand, iets vestigenjeter les yeux sur qc., qn. • zijn blik op iets, iemand richtenlever les yeux sur • het oog laten vallen op, begerenouvrez bien vos yeux! • houdt uw ogen goed open!ne pas quitter des yeux qn., qc. • de ogen niet van iemand, iets kunnen afwendensauter aux yeux • in het oog springensuivre qn. des yeux • iemand nakijkenses yeux tombèrent sur la lettre • zijn blik viel op de brief〈 spreekwoord〉 ce que les yeux ne voient pas ne fait pas mal au coeur • wat niet weet, wat niet deertmettre sous les yeux de qn. • iemand tonenavoir qc. sous les yeux • iets voor zich hebben (liggen)avoir l'oeil à tout • op alles lettenn'avoir pas les yeux dans sa poche • zijn ogen niet in z'n zak hebben (zitten)n'avoir d'yeux que pour • alleen oog hebben voorça crève les yeux • dat is zo klaar als een klontjeêtre tout yeux, tout oreilles • een en al oor en oog zijnfrapper l'oeil • meteen in het oog vallenouvrir l'oeil (et le bon) • zijn ogen goed open houdentenir qn. à l'oeil • iemand in 't oog houden4 regarder qn. d'un bon, d'un mauvais oeil • iemand gunstig, niet gunstig gezind zijnvoir qc. d'un bon, d'un mauvais oeil • iets gaarne, met lede ogen ziend'un oeil critique • kritischregarder qn. d'un oeil noir • iemand vuil aankijkenà mes yeux • in mijn ogen, volgens mijoeil électrique • foto-elektrische cel〈 informeel〉 mon oeil! • je tante!, ammehoela!n'avoir plus que les yeux pour pleurer • alles verloren hebbencoûter les yeux de la tête • peperduur zijnse rincer l'oeil • zijn ogen uitkijkentaper de l'oeil • slaap hebben, een tukje doentourner de l'oeil • flauwvallenentre quatre yeux • onder vier ogen————————〈m.〉 〈 ambachtelijk〉1 oog ⇒ gat, opening, boring1. m 2. yeuxm pl
См. также в других словарях:
électrique — [ elɛktrik ] adj. • 1660; angl. electrick (1646); lat. sc. electricus « propre à l ambre » (1600); lat. electrum 1 ♦ Vx Qui peut recevoir ou communiquer l électricité. ♢ Mod. Propre ou relatif à l électricité. L énergie électrique. Phénomènes… … Encyclopédie Universelle
électrique — ÉLECTRIQUE. adj. des 2 g. Il se dit De tout ce qui a la proprieté d attirer par le moyen du frottement, ou de ce qui a rapport à cette propriété. Corps électrique. Vertu électrique … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
Électrique — Électricité L’électricité est l interaction de particules chargées sous l action de la force électromagnétique. Ce phénomène physique est présent dans de nombreux contextes : l électricité constitue aussi bien l influx nerveux des êtres… … Wikipédia en Français
électrique — (é lèk tri k ) adj. 1° Terme de physique. Qui a rapport à l électricité, qui la développe ou en provient. Machine, batterie électrique. Courant, étincelle électrique. Force électrique, la cause inconnue des phénomènes de l électricité.… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
ÉLECTRIQUE — adj. des deux genres T. de Physique Qui est relatif à l’électricité, qui la produit, ou qui en provient. Machine électrique. Batterie électrique. Phénomènes électriques. Fluide, force électrique. Décharge électrique. étincelle électrique. Courant … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
ÉLECTRIQUE — adj. des deux genres T. de Physique. Qui a rapport à l électricité, qui la produit, ou qui en provient. Phénomènes électriques. Fluide, vertu électrique. Étincelle électrique. Courant électrique. Commotion électrique. Frictions électriques. Il… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
électrique — adj. ÉLÈKTRIKO, A, E (Albanais, Bellecombe Bauges) … Dictionnaire Français-Savoyard
Voiture électrique — Une voiture électrique est une automobile mue par la force électromotrice de moteurs électriques, alimentée soit par une batterie d accumulateurs, soit par une pile à combustible (hydrogène ou méthanol), soit par un moteur thermique générateur… … Wikipédia en Français
Champ Electrique — Champ électrique Représentation du champ électrique en quelques points de l espace dû à une charge élémentaire postive … Wikipédia en Français
Champ electrique — Champ électrique Représentation du champ électrique en quelques points de l espace dû à une charge élémentaire postive … Wikipédia en Français
Champ Électrique — Représentation du champ électrique en quelques points de l espace dû à une charge élémentaire postive … Wikipédia en Français