-
1 exercise
n. oefening, (het) oefenen, trainen; gebruik; (het) in werking stellen; gymnastiek--------v. oefenen, trainen; gebruiken; in werking stellen; gymnastiek doenexercise1[ eksəsajz]1 oefening ⇒ opgaaf, taak♦voorbeelden:1 spiritual exercises • geestelijke oefeningen, gebedvocal exercises • stemoefeningenexercises in composition • opsteloefeningen1 (uit)oefening ⇒ gebruik, toepassing♦voorbeelden:the exercise of one's mental faculties • het gebruik van zijn geestelijke vermogens————————exercise2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (uit)oefenen ⇒ gebruiken, toepassen♦voorbeelden:exercise power • macht uitoefenenexercise one's influence over someone/something • zijn invloed op iemand/iets aanwenden -
2 entraîner
entraîner [ãtrennee]3 trainen ⇒ oefenen, coachen♦voorbeelden:entraîner qn. à faire qc. • iemand overhalen iets te doen3 être entraîné à qc. • in iets getraind, bedreven zijn1. v1) meeslepen3) trainen, oefenen2. s'entraînervtrainen, zich oefenen (om) -
3 exercer
exercer [egzersee]3 〈 beroep, praktijk〉 uitoefenen ⇒ 〈 functie〉 vervullen ⇒ 〈 ambt〉 bekleden, een praktijk hebben 〈 dokter, advocaat〉♦voorbeelden:1 exercer (qn.) à (faire) qc. • (iemand) leren, opleiden om (iets te doen)exercer la médecine • de geneeskunde uitoefenenil n'exerce plus • hij praktiseert niet meer, heeft geen praktijk meer♦voorbeelden:v1) (uit)oefenen2) vervullen, bekleden [ambt]3) ontplooien [talent]4) doen gelden [recht] -
4 üben
-
5 drill
n. drilboor; het drillen, exercitie, oefenen; driloefening--------v. boren; oefenen; doorboren, aanboren; erin stampendrill1[ dril] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 boor(machine) ⇒ drilboor, boorstaal2 het drillen ⇒ exercitie, oefening3 driloefening ⇒ het opdreunen, het erin stampen♦voorbeelden:————————drill2II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 aanboren3 drillen ⇒ africhten, trainen -
6 practise
practise1→ practice practice/————————practise2♦voorbeelden:1 praktiseren ⇒ uitoefenen, beoefenen♦voorbeelden:1 does he still practise his religion? • praktiseert hij nog altijd?he practises as a lawyer • hij werkt als advocaat2 oefenen ⇒ instuderen, repeteren3 uitoefenen ⇒ (be)oefenen, betrachten♦voorbeelden:practise economy • zuinigheid aan de dag leggen, zuinig zijn -
7 train
n. trein; caravan; rij; opeenvolging, reeks gebeurtenissen; sleep van een jurk, japon of rok (zoals bij troujapon) die over de grond sleept; stoet; staart van een komeet--------v. opleiden, trainen, africhtentrain1[ treen] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 trein3 gevolg ⇒ stoet, sleep♦voorbeelden:1 by train • per/met de treina train of thoughts • een gedachtegangpreparations are in train • de voorbereidingen zijn aan de gang————————train2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 opleiden ⇒ scholen, opvoeden♦voorbeelden: -
8 travailler
travailler [traavaajee]1 werken ⇒ arbeid verrichten, een beroep uitoefenen, studeren♦voorbeelden:faire travailler l'argent • geld niet renteloos laten liggentravailler à perte • met verlies werkenla maçonnerie travaille • het metselwerk scheurt, verzaktla pâte travaille • het deeg rijstII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bewerken ⇒ verzorgen, bijschaven2 bestuderen ⇒ studeren, (be)oefenen4 plagen ⇒ verontrusten, achtervolgen♦voorbeelden:travailler le vin • wijn vervalsenv1) werken2) gisten, rijzen3) bewerken4) (be)studeren5) beïnvloeden6) plagen7) trainen8) mishandelen -
9 exerzieren
-
10 приучать
bijbrengen, oefenen, doen wennen, trainen -
11 приучить
bijbrengen, oefenen, doen wennen, trainen -
12 тренировать
trainen, oefenen -
13 тренироваться
zich trainen, zich oefenen -
14 упражняться
zich oefenen -
15 быть терпеливым
vgener. geduld hebben, geduld oefenen -
16 выказывать терпение
vgener. geduld oefenenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > выказывать терпение
-
17 иметь терпение
vgener. geduld hebben, geduld oefenen -
18 мстить
vgener. wraak nemen (op-êîìó-ô.; over-çà), wraak oefenen, wraak uitoefenen, wreken (op-êîìó-ô., over, voor-çà) -
19 оказывать
-
20 прибегать
vgener. aandraven (òæ. komen aandrang), aansnellen (òæ. komen aansnauwen; ïîñïåêíî), oefenen (к чему-л.), toelopen, zich bedienen (к чему-л.), zijn toevlucht nemen (tot-к чему-либо)
См. также в других словарях:
AGOVV Apeldoorn — Football club infobox clubname = AGOVV Apeldoorn fullname = Alleen Gezamenlijk Oefenen Voert Verder Apeldoorn nickname = De Blauwen founded = February 25, 1913 ground = Sportpark Berg Bos, Apeldoorn capacity = 2,500 chairman = Victor Doorn… … Wikipedia
AGOVV — Apeldoorn Voller Name Alleen Gezamenlijk Oefenen Voert Verder Apeldoorn Gegründet 25. Februar 1913 Stadion … Deutsch Wikipedia
AGOVV Apeldoorn — Voller Name Alleen Gezamenlijk Oefenen Voert Verder Apeldoorn Gegründet 25. Februar 1913 … Deutsch Wikipedia
AGOVV Apeldoorn — Nombre completo Alleen Gezamenlijk Oefenen Voert Verder Apeldoorn Apodo(s) De Blauwen Fundación 25 de febrero de 1913 Estadio … Wikipedia Español
Xenu — Xenu, also Xemu (pron en|ˈziːnuː or IPAlink en|ˈziːmuː), was, according to Scientology founder (and science fiction writer) L. Ron Hubbard, the dictator of the Galactic Confederacy who, 75 million years ago, brought billionsThousands of millions… … Wikipedia
Foreign relations of Belgium — Belgium This article is part of the series: Politics and government of Belgium … Wikipedia
Karin Spaink — (born december 20, 1957 in Amsterdam) is a journalist, writer and feminist.Spaink is a free speech advocate and social critic. Some of her battles include: * New age writers who assert all diseases are only a psychological phenomenon; * The… … Wikipedia
AGOVV Apeldoorn — Infobox club sportif AGOVV Apeldoorn Pas de logo ? Importez le logo de ce club. Généralités Fondation 25 février … Wikipédia en Français
Апелдорн (футбольный клуб) — Апелдорн Полное название Alleen Gezamenlijk Oefenen Voert Verder Apeldoorn Основан 1913 Стадион … Википедия
üben — Vsw std. (9. Jh.), mhd. üeben, uoben, ahd. uoben, as. ō␢ian einen Festtag begehen Stammwort. Aus g. * ōb ija Vsw. üben, begehen . Außergermanisch vergleichen sich ai. āps Werk, religiöse Handlung , dehnstufig zu ai. ápas Werk, Handlung , l. opus… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
opus — (n.) 1809, a work, composition, especially a musical one, from L. opus a work, labor, exertion (Cf. It. opera, Fr. oeuvre, Sp. obra), from PIE root *op (Germanic *ob ) to work, produce in abundance, originally of agriculture later extended to… … Etymology dictionary