-
1 break in
inbreken; interrumperen; africhten; inlopen (schoenen)break in2 inbreken♦voorbeelden:1 break in on/upon • interrumperen, verstorenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
2 condition
n. voorwaarde; situatie, toestand; lichamelijke conditie; klasse--------v. voorwaarde bepaling; africhten; in conditie brengencondition1[ kəndisjn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (lichamelijke) toestand ⇒ staat, conditie2 voorwaarde ⇒ conditie, beding4 (maatschappelijke) rang ⇒ stand, positie6 〈Amerikaans-Engels; school(wezen)〉 cijfer op grond waarvan men voorwaardelijk overgaat 〈 met herexamen of taak〉♦voorbeelden:1 this machine is in good/poor condition • deze machine verkeert in goede/slechte staatin a condition of weightlessness • in een toestand van gewichtloosheidshe's in no condition to work • ze is niet in staat om te werkenin/out of condition • in/niet in conditie/vormon condition that • op voorwaarde dat, mitson no condition • op geen enkele voorwaarde, nooithe made it a condition that • hij stelde als voorwaarde dat————————condition2〈 werkwoord〉1 bepalen ⇒ vaststellen, afhangen (van)2 in conditie brengen ⇒ in een gewenste toestand brengen, verzorgen4 〈Amerikaans-Engels; school(wezen)〉herexamen/taak geven aan♦voorbeelden:1 a nation's expenditure is conditioned by its income • de bestedingsmogelijkheden van een land worden bepaald door het nationale inkomen -
3 train
n. trein; caravan; rij; opeenvolging, reeks gebeurtenissen; sleep van een jurk, japon of rok (zoals bij troujapon) die over de grond sleept; stoet; staart van een komeet--------v. opleiden, trainen, africhtentrain1[ treen] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 trein3 gevolg ⇒ stoet, sleep♦voorbeelden:1 by train • per/met de treina train of thoughts • een gedachtegangpreparations are in train • de voorbereidingen zijn aan de gang————————train2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 opleiden ⇒ scholen, opvoeden♦voorbeelden: -
4 apprivoiser
apprivoiser [aaprievwaazee]1 temmen ⇒ tam, mak maken, africhten1. v1) temmen, dresseren, africhten2) mak/handelbaar maken2. s'apprivoiserv1) tam/handelbaar worden, gemakkelijker in de omgang worden2) wennen (aan) -
5 дрессировать
vgener. africhten, dresseren, temmen -
6 муштровать
vgener. dresseren, africhten, drillen -
7 обучать
v1) gener. africhten, instrueren, onderrichten, opleiden, bekwamen, leren, onderricht geven, onderwijzen, scholen2) milit. exerceren -
8 приучать
-
9 drill
n. drilboor; het drillen, exercitie, oefenen; driloefening--------v. boren; oefenen; doorboren, aanboren; erin stampendrill1[ dril] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 boor(machine) ⇒ drilboor, boorstaal2 het drillen ⇒ exercitie, oefening3 driloefening ⇒ het opdreunen, het erin stampen♦voorbeelden:————————drill2II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 aanboren3 drillen ⇒ africhten, trainen -
10 school
adj. bij de school behorend--------n. school; tempel; college; onderwijsinstituut; faculteit; groep vissen; richting--------v. onderwijzen, oefenen, dresseren; de les lezen, vermanen; scholen vormen (vissen)school1[ skoe:l]♦voorbeelden:1 school of thought • denkwijze, (filosofische) schoolhe left no school behind him • hij vond geen navolging2 collegeruimte ⇒ examengebouw, leslokaal♦voorbeelden:1 lower/upper school • onderbouw/bovenbouwgo to school • (naar) school gaankeep in after school • na laten blijvenleave school • van school gaanquit school • van school gaanafter school • na school(tijd)at school • op school→ approve approve/, comprehensive comprehensive/, elementary elementary/, primary primary/, private private/, public public/, ragged ragged/, secondary secondary/————————school2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:schooled in • opgeleid tot/in -
11 dresser
dresser [dressee]1 rechtop zetten ⇒ oprichten, (op)zetten4 africhten ⇒ drillen, oefenen♦voorbeelden:dresser un piège à qn. • iemand een strik spannendresser la table, le couvert • de tafel dekken1 zich oprichten ⇒ zich verheffen, opstaan♦voorbeelden:se dresser sur la pointe des pieds • op z'n tenen gaan staan1. v1) oprichten, rechtop zetten2) gereedmaken3) [iemand] opzetten (tegen)4) platmaken2. se dresservzich verheffen, opstaan -
12 exercer
exercer [egzersee]3 〈 beroep, praktijk〉 uitoefenen ⇒ 〈 functie〉 vervullen ⇒ 〈 ambt〉 bekleden, een praktijk hebben 〈 dokter, advocaat〉♦voorbeelden:1 exercer (qn.) à (faire) qc. • (iemand) leren, opleiden om (iets te doen)exercer la médecine • de geneeskunde uitoefenenil n'exerce plus • hij praktiseert niet meer, heeft geen praktijk meer♦voorbeelden:v1) (uit)oefenen2) vervullen, bekleden [ambt]3) ontplooien [talent]4) doen gelden [recht] -
13 rompre
rompre [rõpr]♦voorbeelden:2 rompez! • ingerukt!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 breken ⇒ af-, verbreken♦voorbeelden:rompre un marché • een zaak annulerenrompre les rangs • de gelederen verbreken, inrukkenapplaudir à tout rompre • hard applaudisserenrompre en visière • openlijk aanvallen♦voorbeelden:v1) breken (met)2) inrukken [leger]3) (af)breken4) doorbreken -
14 dompter
-
15 dressage
-
16 drill
-
17 oiseler
oiseler [waazlee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
18 tam
1) africhten2) inlands3) temmen4) inheems5) binnenlands -
19 tämja
1) temmen2) dresseren3) africhten -
20 abführen
abführenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉2 purgeren, laxerenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 af-, wegvoeren, wegbrengen♦voorbeelden:1 Wasser abführen • water afleiden, laten afwateren
Страницы
- 1
- 2