-
1 spend
v. over de balk gooien, uitgeven; besteden, doorbrengen; uitputtenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uitgeven ⇒ spenderen, besteden♦voorbeelden:spend oneself in friendly words • zich uitputten in vriendelijke woorden -
2 couler
couler [koelee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:couler un pas de danse • een danspas glijdend uitvoerencouler un regard vers qn. • een zijdelingse blik op iemand werpencouler la lessive • de was koken1 glijden ⇒ (binnen)sluipen, indringen♦voorbeelden:¶ se la couler douce • een plezierig leven, zorgeloos bestaan hebben, het ervan nemen1. v1) stromen, vloeien3) lekken, lopen [neus, kaas]4) druipen [kaars]5) zinken [schip]6) verdrinken7) (over)gieten8) storten [cement, beton]10) leiden [leven]11) doorbrengen [tijd]12) kelderen, in de grond boren2. se coulerv -
3 passer
passer [paasee]2 voorbijgaan ⇒ voorbijkomen, gaan (langs), passeren4 gaan (van … naar) ⇒ overgaan (naar, tot)5 doorgaan (voor) ⇒ gelden (als), passeren (voor)♦voorbeelden:défense de passer • geen toegangmon dîner ne passe pas • mijn avondeten ligt me zwaar op de maagcette histoire-là ne passe pas • dat verhaal is niet geloofwaardigla loi a passé • de wet is aangenomencette scène ne passe pas • die scène komt niet goed over (bij het publiek)laissez passer! • maak ruimte!, opzij!passer outre à qc. • geen rekening houden met ietsje suis passé par là • dat heb ik ook meegemaaktil faut en passer par ses volontés • men moet voor zijn wil buigenil faudra en passer par là • er zit niets anders openfin, passe pour lui • nu goed, voor hem maken we een uitzondering(cela) passe (encore), mais … • dat is nog tot daar aan toe, maar …passer prendre qn. • iemand komen ophalenen passant • in het voorbijgaan, terloopssoit dit en passant • trouwens, tussen twee haakjespasser sur les fautes de qn. • iemands fouten door de vingers zienpasser sur les détails • niet stil blijven staan bij details3 comme le temps passe! • wat gaat de tijd snel!faire passer le temps • de tijd verdrijvenfaire passer à qn. le goût, l'envie de qc. • iemand de lust tot iets doen vergaan〈 spreekwoord〉 tout passe, tout lasse, tout casse 〈 alles gaat voorbij〉cela lui passera • dat gaat wel overenfin, passons! • nu goed, laten we daar niet meer over praten!4 où est-il passé? • waar is hij gebleven?passer à l'ennemi • naar de vijand overlopenpasser en deuxième, seconde • overschakelen naar de tweede versnellingpasser en seconde • naar de vijfde klas gaanse faire passer pour • zich uitgeven voor1 oversteken ⇒ over-, doortrekken, overgaan, doorkomen, gaan door3 voorbijgaan ⇒ passeren, overschrijden4 aanreiken ⇒ overhandigen, aan-, doorgeven5 aanschieten ⇒ aandoen, aantrekken6 halen door, langs, over ⇒ strijken langs, over, steken door, in, vertonen 〈 film〉 ⇒ draaien 〈 plaat〉7 overslaan ⇒ voorbij laten gaan, weglaten♦voorbeelden:1 passer un mur • over een muur klimmen, springenpasser sa vie à manger et à dormir • niets anders doen dan eten en slapenpasser la seconde • naar de tweede versnelling gaanpasser un coup de fil à qn. • iemand opbellen〈 communicatie(media)〉 je vous passe … • ik verbind u door met …6 qu'est-ce qu'il lui a passé! • hij heeft hem er flink van langs gegeven!j'en passe et des meilleures! • en ik vertel nog niet ééns alles!1 gebeuren ⇒ zich afspelen, voorvallen4 het stellen zonder ⇒ missen, ontberen, afzien van♦voorbeelden:1 que se passe-t-il?, qu'est-ce qui se passe? • wat gebeurt er?ça ne se passera pas comme ça! • dat gaat zomaar niet!tout se passe comme si • het lijkt wel of, alles wijst erop datne pas pouvoir dire ce qui se passe en soi • niet kunnen zeggen wat er in zijn binnenste omgaat→ jeunesse4 je me passerais bien volontiers de cette corvée • ik zou maar al te graag onder dat karwei uit willen komenvoilà qui se passe de commentaires • dat maakt commentaar overbodig, dat spreekt voor zichzelf1. v2) gaan (van...naar)4) uitgezonden worden [film, radio]6) verbleken7) oversteken8) doorbrengen9) passeren, overschrijden10) over-handigen11) aantrekken12) halen door, langs, over13) vertonen [film]14) overslaan15) vergeven16) doen verdwijnen17) zeven18) boeken2. se passerv1) gebeuren2) voor-bijgaan3) missen, afzien (van) -
4 user
user [uuzee]1 (iets) gebruiken ⇒ aanwenden, zich bedienen (van), gebruik maken (van)♦voorbeelden:1 user d' un droit • een recht uitoefenen, doen geldenuser de menaces • bedreigingen uiten, dreigenusez, n'abusez pas • doe alles met mateII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 verslijten ⇒ af-, uitslijten, uitslijpen3 verzwakken ⇒ ondermijnen, verminderen♦voorbeelden:2 user une pointe • een scherpe punt afstompen, stomp makenusé par l'âge • oud en versletenuser sa vue, ses yeux • zijn ogen bederven2 verminderen ⇒ afnemen, verzwakken♦voorbeelden:1. v1) gebruiken, aanwenden2) verbruiken3) verslijten4) verzwakken5) uitputten6) slijten, doorbrengen2. s'userv1) verslijten2) verminderen, verzwakken -
5 провести
leiden, voeren ; houden, uitvoeren, verwezenlijken, doorvoeren, ten uitvoer brengen ; aanleggen, bouwen ; trekken ; doorbrengen ; bedotten -
6 проводить
leiden, voeren ; houden, uitvoeren, verwezenlijken, doorvoeren, ten uitvoer brengen ; aanleggen, bouwen ; trekken ; doorbrengen ; bedotten ; uitwuiven, uitgeleide doen -
7 проводить
v1) gener. (напр. курсы) verzorgen (bv.: zij verzorgen taalcursussen voor studenten), doorbrengen (время), doorvoeren (политику и т.п.), leiden (электричество, воду и т.п.), ombrengen (время), slijten (время), trekken (линию, границу), verdrijven (время), aanleggen (газ, водопровод), binnenleiden, runnen2) electr. geleiden -
8 проматывать
vgener. doorbrengen, opmaken, verbrassen, verdoen, verknoeien, verkwisten, verkwistent -
9 растрачивать
vgener. (накопленное) opsouperen, doorbrengen, opeten (капитал), verdonkeremanen, verkwanselen (время, талант и т.п.), verpatsen (время, талант и т.п.), verslingeren, opteren, verbroddelen, verduisteren, verknoeien, vermorsen, verslijten -
10 afloat
adj. drijvend; overstroomd; de ronde doende (gerucht)[ əfloot]1 vlot(tend) ⇒ drijvend, varend♦voorbeelden:1 get a boat afloat • een boot vlot maken/krijgenspend a long time afloat • lange tijd op zee doorbrengen3 keep afloat • het hoofd boven water houden, rondkomenget something afloat • iets van de grond krijgen -
11 crash
adj. snel; ingespannen; rigoreus--------n. neerstorten; ineenstorten; lawine; aardbeving; (in computers) situatie waarin de computer of het computersysteem vastloopt--------v. aanrijden, botsen; fijnstampen; kapotbreken, kapotslaancrash1[ kræsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 klap ⇒ slag, dreun2 botsing ⇒ neerstorting, ongeluk3 krach ⇒ ineenstorting, debacle————————crash21 spoed-♦voorbeelden:1 crash course • stoom/spoedcursuscrash programme/project • rampenplan/noodplan————————crash31 te pletter slaan/vallen ⇒ verongelukken, botsen, (neer)storten3 dreunen ⇒ knallen, kraken♦voorbeelden:the plates crashed to the floor • de borden kletterden op de grond3 the thunder crashed • de donder dreunde/rateldeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 te pletter laten slaan/vallen ⇒ botsen op/tegen2 neersmijten/kwakken ⇒ stuksmijten/gooien♦voorbeelden:————————crash4〈 bijwoord〉1 met een knal/klap ⇒ dreunend, pats, beng -
12 pass
n. pas; stand van zaken; doorgang; slagen bij een examen; doorgeven van een bal; handbeweging--------v. voorbijgaan, passeren; aangeven; slagen; inhalen; goedkeurenpass1[ pa:s] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 passage ⇒ (berg)pas; doorgang, vaargeul♦voorbeelden:it/things had come to such a pass that • het was zo ver gekomen dat————————pass21 (verder) gaan ⇒ (door)lopen, voortgaan2 voorbijgaan ⇒ passeren; voorbijkomen; overgaan, eindigen3 passeren ⇒ er door(heen) (ge)raken/komen6 aanvaard/aangenomen worden ⇒ slagen 〈 voor examen(onderdeel)〉; door de beugel kunnen 〈 grove taal bijvoorbeeld〉10 overgemaakt/overgedragen worden♦voorbeelden:pass from a solid to an oily state • van een vaste in een olieachtige stof overgaanpass to other matters • overgaan naar/tot andere zakenpass on the left • s inhalenpass unnoticed • niet opgemerkt wordeneverything must pass • aan alles moet een einde komenno passing (permitted) • geen doorgangplease, let me pass • mag ik er even langswe are only passing through • we zijn enkel op doorreispass as/for • doorgaan voor, dienen alscome to pass • gebeuren〈 juridisch〉 pass on/upon a constitutional question • een uitspraak doen/vonnis vellen over een grondwettelijke kwestie→ pass away pass away/, pass between pass between/, pass by pass by/, pass into pass into/, pass off pass off/, pass on pass on/, pass out pass out/, pass over pass over/, pass through pass through/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 passeren ⇒ voorbijlopen, voorbijtrekken2 oversteken ⇒ gaan/lopen door, komen over4 goedkeuren ⇒ aanvaarden, bevestigen5 slagen in/voor6 komen door ⇒ aanvaard/bekrachtigd worden door♦voorbeelden:pass the salt • het zout doorgevenpass the word (a)round • vertel het verderpass in • inleverenpass an opinion • een oordeel/idee geven -
13 put in
een verzoek indienen, solliciteren; binnenlopenput in♦voorbeelden:put in for leave • verlof (aan)vragen3 put in at a port • een haven binnenlopen/aandoenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (erin) plaatsen/zetten/brengen ⇒ inlassen, invoegen2 opwerpen♦voorbeelden:1 put in an/one's appearance • zich (eens) laten zien/vertonenput in a comma here! • las hier een komma in!put in the horses • de paarden inspannen3 put in guards for the President's protection • bewakers aanstellen voor de bescherming van de presidentthe Conservative Party was put in • de Conservatieve Partij kwam aan de machtwe had another hour to put in • we moesten nog een uur passerenput in a claim for damages • een eis tot schadevergoeding indienen -
14 spend a long time afloat
-
15 spend an evening in study
spend an evening in study -
16 spend the evening watching TV
-
17 spend the night with
-
18 stay the night
-
19 stay
n. verblijf; stut; stag; hulp--------v. blijven; verblijven; logeren; een achterstand oplopen; steunenstay1[ stee] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 balein♦voorbeelden:————————stay2♦voorbeelden:1 〈 informeel〉 come to stay, be here to stay • blijven; 〈 figuurlijk〉 zich een blijvende plaats verwervenstay for/to dinner • blijven etenstay at a hotel • in een hotel logerenstay with friends • bij vrienden logeren♦voorbeelden:4 stay one's appetite/stomach • zijn honger/maag stillenIV 〈 koppelwerkwoord〉1 blijven♦voorbeelden:stay abreast (of) • op de hoogte blijven vanstay ahead • aan de leiding blijvenstay ahead of the others • de anderen voor blijvenstay away • wegblijvenstay away from someone/something • zich niet bemoeien met iemand/ietsstay behind • (achter)blijvenstay down • beneden/erin blijven (staan)stay in • binnen blijvenstay in (after school) • nablijvenstay indoors • binnen blijvenstay up • recht blijven (staan); boven blijven 〈 in het water〉; blijven staan/hangen; in de lucht blijvenstay up late • laat opblijvenstay up (at the University) • niet met vakantie gaanstay off the bottle • niet meer drinkenstay out of trouble • moeilijkheden vermijden -
20 study
n. werkkamer; onderzoek; studie--------v. leren; onderzoeken; bestuderen; studerenstudy1[ studdie] 〈meervoud: studies〉1 studie ⇒ monografie, werk, thesis; oefenschets/schilderij♦voorbeelden:→ brown brown/1 studie ⇒ het studeren, onderzoek; aandacht, attentie♦voorbeelden:————————study2〈 studied〉1 studeren ⇒ les(sen) volgen, college lopen♦voorbeelden:study up on • bestuderenstudy for the Bar • voor advocaat studerenII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 nastreven ⇒ behartigen, in het oog houden♦voorbeelden:
Страницы