-
1 troosten
konsoláDicionário Português-Holandês e Holandês-Português > troosten
-
2 утешить
troosten, opbeuren -
3 утешать
troosten, opbeuren -
4 konsolá
troosten [v], vertroosten [v]Dicionário Português-Holandês e Holandês-Português > konsolá
-
5 konsolá
troosten [v], vertroosten [v] -
6 solace
n. troost, (het) kondoleren, bron van troost; aanmoediging--------v. troostensolace11 troost ⇒ verlichting, bemoediging————————solace2〈 werkwoord〉1 (ver)troosten ⇒ verlichten, opbeuren♦voorbeelden: -
7 consoler
consoler [kõsollee]1 zich(zelf), elkaar troosten (over)vtroosten, vertroosten -
8 comfort
-
9 console
n. stand, standaard, kastje (voor de radio of televisie); besturingspaneel; (in computers) beeldscherm; apparatuur waarmee informatie ontvangen en/of doorgegeven kan worden naar een hoofdcomputer--------v. troostenconsole1[ konsool] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 radio/televisie/grammofoonmeubel5 〈 verkorting〉[console table]————————console21 (ver)troosten ⇒ bemoedigen(d toespreken), opbeuren -
10 soothe
v. kalmeren; (pijn)stillen; tot stilte brengen; troosten; verzoenen[ soe:ð]1 kalmeren ⇒ geruststellen, troosten♦voorbeelden:1 his anger was soothed • zijn boosheid werd gesust/zijn woede zaktesomething to soothe your nerves • een kalmeringsmiddelII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
11 Trost
〈m.; Trost(e)s〉♦voorbeelden:1 ein leerer, schwacher Trost • een magere, schrale troostTrost bringend • troostendzu deinem Trost • om je te troostenzum Trost • als, bij wijze van troost¶ (wohl) nicht (ganz, recht) bei Trost(e) sein • niet goed wijs, snik zijn -
12 утешиться
zich troosten -
13 утешать
v1) gener. verkwikken, laven, paaien, troosten, vertroosten2) liter. balsem in de wond gieten (кого-л.) -
14 утешаться
vgener. zich troosten -
15 disconsolate
-
16 inconsolable
-
17 relieve
v. verlichten; ontlasten; ontzetten; aflossen; afwisselen[ rillie:v]1 verlichten ⇒ opluchten, ontlasten3 ondersteunen ⇒ helpen, troosten, bemoedigen♦voorbeelden:it will relieve your mind • het zal je opluchtenrelieve of • ontlasten van, afhelpen van; 〈 schertsend〉 afhandig maken; 〈vaak passief; eufemistisch〉ontslaan uit, ontheffen van -
18 solace oneself (with something)
-
19 stay
n. verblijf; stut; stag; hulp--------v. blijven; verblijven; logeren; een achterstand oplopen; steunenstay1[ stee] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 balein♦voorbeelden:————————stay2♦voorbeelden:1 〈 informeel〉 come to stay, be here to stay • blijven; 〈 figuurlijk〉 zich een blijvende plaats verwervenstay for/to dinner • blijven etenstay at a hotel • in een hotel logerenstay with friends • bij vrienden logeren♦voorbeelden:4 stay one's appetite/stomach • zijn honger/maag stillenIV 〈 koppelwerkwoord〉1 blijven♦voorbeelden:stay abreast (of) • op de hoogte blijven vanstay ahead • aan de leiding blijvenstay ahead of the others • de anderen voor blijvenstay away • wegblijvenstay away from someone/something • zich niet bemoeien met iemand/ietsstay behind • (achter)blijvenstay down • beneden/erin blijven (staan)stay in • binnen blijvenstay in (after school) • nablijvenstay indoors • binnen blijvenstay up • recht blijven (staan); boven blijven 〈 in het water〉; blijven staan/hangen; in de lucht blijvenstay up late • laat opblijvenstay up (at the University) • niet met vakantie gaanstay off the bottle • niet meer drinkenstay out of trouble • moeilijkheden vermijden -
20 take trouble
zich de moeite te troosten
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Gysbrecht Mercx — Die Nieuwe Chronijcke van Brabandt, imprimée à … Wikipédia en Français