-
1 zich beheersen
sich beherrschen -
2 zich beheersen
v. control oneself, govern oneself, master oneself -
3 zich beheersen
se surveiller -
4 beheersen
1 [heersen over] dominer2 [kennis hebben van; feilloos kunnen uitvoeren] maîtriser♦voorbeelden:de auto's beheersen het straatbeeld • les voitures sont les maîtres de la rueII 〈wederkerend werkwoord; zich beheersen〉1 [kalm blijven] se dominer -
5 beheersen
-
6 beheersen
2 [kennis hebben van] have a (thorough) command of3 [feilloos kunnen uitvoeren] have mastered♦voorbeelden:de Japanners beheersen de markt • the Japanese dominate the markettaxi's beheersen het straatbeeld • taxis dominate the streetsde toestand beheersen • be in control of the situationhij kon zich nauwelijks beheersen • he could barely control himselfje moet je gevoelens beter leren beheersen • you should learn to control your feelings moreniet te beheersen • uncontrollable, unmanageableeen vreemde taal beheersen • have a thorough command of a foreign language -
7 zich matigen
zich matigen -
8 hij kon zich nauwelijks beheersen
hij kon zich nauwelijks beheersenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij kon zich nauwelijks beheersen
-
9 сдерживаться
zich beheersen, zich bedwingen -
10 сдержаться
zich beheersen, zich bedwingen -
11 contrôler
contrôler [kõtroolee]1 controleren ⇒ nagaan, toetsen, toezicht houden op, (na)checken2 beheersen ⇒ in zijn macht hebben, onder zijn gezag, leiding hebben♦voorbeelden:1. v1) controleren, nagaan, toetsen2) beheersen, leiding hebben3) waarmerken, keuren [zilver, goud]2. se contrôlerv -
12 maîtriser
maîtriser [metriezee]1 zich meester maken van ⇒ overmeesteren, bedwingen♦voorbeelden:1. v 2. se maîtriserv -
13 contenir
contenir [kõtnier]1 be-, omvatten ⇒ inhouden, behelzen, tellen2 een oppervlakte, inhoud hebben van ⇒ kunnen bevatten3 in bedwang houden ⇒ weerhouden, onderdrukken♦voorbeelden:1 que contient cette lettre? • wat staat er in die brief?armoire contenant du linge • kast met linnengoed1. v1) bevatten, inhouden2) kunnen bevatten, plaats hebben (voor)3) in bedwang houden, onderdrukken2. se contenirv -
14 maître
maître1 [metr],maîtresse [metres]〈m., v.〉1 heer, vrouw ⇒ meester(es), gebieder, baas2 onderwijzer(es) ⇒ leermeester, schoolmeester, voorganger♦voorbeelden:maître, maîtresse de maison • heer, vrouw des huizesêtre maître de son sujet • zijn onderwerp beheersenêtre maître, le maître • de baas zijnêtre son maître • zijn eigen baas zijnêtre maître de soi • zich beheersenêtre maître de son destin • het lot in eigen handen hebbenêtre maître de faire qc. • vrij zijn iets te doenmaître à penser • geestelijk leermeesterse rendre maître de • zich meester maken van, bemachtigense rendre maître d'un incendie • een brand meester wordense rendre maître d'un secret • achter een geheim komenle capitaine est le maître après Dieu • de kapitein is schipper naast Godil est passé maître dans l'art de mentir • hij is heel handig geworden in het liegenen maître • met gezagrégner en maître • de onmiskenbare heerser, meester zijnparler en maître • op gebiedende toon sprekenmaître nageur • badmeester; zwemleraarmaître auxiliaire • leraar met tijdelijke aanstellingmaître de chapelle • kapelmeestermaître compagnon • werkbaas, meesterknechtmaître de conférences • lectormaître d'école • (school)meester, onderwijzermaître de l'heure • persoon van wie actuele gebeurtenissen afhangen(à la) maître d'hôtel • met boter- en peterseliesaus4 maître Aliboron • steiloor, domme bemoeialmaître Renard • Reinaert de Vosmaître anonyme • onbekende meester————————maître2 [metr],maîtresse [metres]1 hoofd- ⇒ belangrijkste, meester-♦voorbeelden:maître autel • hoofdaltaarmaître coq, queux • meester-kokmaîtresse femme • kranige vrouwl'oeuvre maîtresse • het belangrijkste werkpoutre maîtresse • hoofdligger, -balk1. m (f - maîtresse)1) heer/vrouw, meester/-eres, baas/bazin2) onderwijzer/-eres, schoolmeester2. = maîtresse; adjbelangrijkste, hoofd-, meester- -
15 sammeln
sammeln2 inzamelen, collecteren♦voorbeelden:1 seine Gedanken sammeln • zijn gedachten verzamelen, zich concentrerendie Mehrheit hinter sich sammeln • de meerderheid achter zich scharenLeute um sich sammeln • mensen om zich heen scharenzum Sammeln blasen • verzamelen blazen1 bijeenkomen, zich verzamelen ⇒ zich scharen2 zich concentreren ⇒ zich beheersen, tot zichzelf inkeren♦voorbeelden: -
16 command
COMMAND.COM bestand; een bestand dat de benodigde DOS opdrachten uitvoert na het starten van de computercommand1[ kəma:nd] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 commando ⇒ leiding, militair gezag2 bevel ⇒ order, gebod3 legeronderdeel ⇒ commando, legerdistrict4 beheersing ⇒ controle, meesterschap♦voorbeelden:1 have/take command of • het bevel hebben/nemen overat/by his command • op zijn bevelbe in command of • het bevel voeren overbe in command of the situation • de zaak onder controle hebbenunder command of • onder het bevel vanhe is at my command • hij staat te mijner beschikking→ high high/————————command22 het bevel/gezag voeren/hebbenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bevelen ⇒ gebieden, commanderen2 het bevel/commando voeren over♦voorbeelden: -
17 dominer
dominer [dommienee]1 (over)heersen ⇒ de overhand hebben, in de meerderheid zijn♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 overheersen ⇒ beheersen, bedwingen♦voorbeelden:dominer la situation • de toestand meester zijndominer le tumulte • boven het lawaai uitkomenil domine de beaucoup le reste de l'équipe • hij steekt met kop en schouders boven zijn ploeggenoten uitv1) (over)heersen, beheersen -
18 gouverner
-
19 posséder
-
20 hand
adj. handig, v.d. hand--------n. hand; handschrift; wijzer; 4 inch; kaarten i.d. hand van kaartspeler; arbeider; matroos--------v. aanreiken, doorgeven, geven; helpenhand1[ hænd]1 hand2 voorpoot3 arbeider ⇒ werkman; bemanningslid9 kant ⇒ zijde, richting♦voorbeelden:with bare hands • met de blote handchange hands • van hand verwisselenhold/join hands • (elkaar) de hand gevenread a person's hand • iemand de hand lezenshake someone's hand, shake hands with someone • iemand de hand drukken/geven/schuddenwring one's hands • ten einde raad zijnhands off! • bemoei je er niet mee!hands up! • handen omhoog!close/near at hand • heel dichtbijgo from hand to hand • van hand tot hand gaanAjax has a game in hand • Ajax heeft een wedstrijd minder gespeeldhand in hand • hand in handmake/earn money hand over fist • geld als water verdienenall hands on deck! • alle hens aan dek!be a poor hand at something • geen slag van iets hebbenhave a good/bad/poor hand • goeie/slechte kaarten hebbenoverplay one's hand • te veel wagen, te ver gaanplay into someone's hands • iemand in de kaart spelenshow/reveal one's hand • zijn kaarten op tafel leggenunderplay one's hand • niet het achterste van zijn tong laten zienon the one/other hand • aan de ene/andere kantwait on/serve someone hand and foot • iemand op zijn wenken bedienenbe hand in/and glove with someone • dikke vrienden zijn met iemandthey are hand in glove • ze zijn twee handen op één buikput one's hand in one's pocket • dokkenhave one's hand in the till • de kas lichter makennever do a hand's turn • nooit een vinger uitstekenbe/go hand in hand • samengaanhe has bitten the hand that fed him • hij bevuilde het eigen nestnot do a hand's turn, not lift a hand • geen hand uitstekenforce someone's hand • iemand tot handelen dwingengrease/oil someone's hand • iemand omkopenkeep your hands off! • hou je handen thuis!lay/put one's hand on • de hand weten te leggen oplift/raise a/one's hand to/against someone • iemand bedreigensit on one's hands • niets doenstrengthen one's hand • zijn positie verbeterentake/carry one's life in one's hands • zijn leven riskerenthrow in one's hand • zich gewonnen geventhrow up one's hands, throw one's hands up in the air • het opgevenmy hands are tied • ik ben machteloostip one's hand • zich in de kaart laten kijkenturn/set/put one's hand to something • iets ondernemen〈 eufemistisch〉 where can I wash my hands? • waar is het toilet?wash one's hands of something • zijn handen van iets aftrekkenwin hands down • op één been winnenat the hands of someone, at someone's hands • van(wege)/door iemandsuffer at someone's hands • onder iemands handen lijdenbring up a kitten by hand • een katje met de fles grootbrengenlive from hand to mouth • van de hand in de tand levenhave money in hand • geld ter beschikking hebbencash in hand • contanten in kasthe work is well in hand • het werk schiet goed opwe have plenty of time in hand • we hebben nog tijd genoegthe matter in hand • de lopende zaakhold oneself in hand • zich beheersenbe on hand • beschikbaar zijnrefuse something out of hand • iets botweg weigerenhave someone eating out of one's hand • iemand volledig in zijn macht hebbento hand • bij de hand, dichtbijready to hand • kant-en-klaarcome to hand • in het bezit komenyour letter is to hand • uw brief is aangekomena hand-to-mouth existence • een leven van dag tot dag; 〈 ongeveer〉te veel om dood te gaan, te weinig om van te levenwith one hand (tied) behind one's back • zonder enige moeite(at) first/second hand • uit de eerste/tweede hand2 hulp ⇒ steun, bijstand3 controle ⇒ beheersing, bedwang♦voorbeelden:write a legible hand • een leesbaar handschrift hebbengiven under his hand and seal • door hem eigenhandig geschreven en bezegeld3 have/take the situation well in hand • de toestand goed in handen hebben/nementake in hand • onder handen nemenget out of hand • uit de hand lopenhere's my hand (up)on it! • mijn hand erop!win a woman's hand • de liefde van een vrouw winnentake a hand (in) • een rol spelen (in)he died by his own hand • hij sloeg de hand aan zichzelfget one's hand in at something • iets onder de knie krijgenhave/keep one's hand in • in oefening blijven, bijhouden→ upper upper/1 macht ⇒ beschikking, gezag♦voorbeelden:change hands • in andere handen overgaan/van eigenaar veranderenput/lay (one's) hands on something • de hand leggen op ietsthe matter is completely in your hands now • u hebt de zaak nu volledig in eigen handthe matter is in the hands of the police • de zaak is in handen van de politiethe children are off my hands • de kinderen zijn de deur uittake something off/out of someone's hands • iemand iets uit handen nemenhave something on one's hands • verantwoordelijkheid dragen voor ietshave time on one's hands • tijd zat hebben————————hand2〈 werkwoord〉1 overhandigen ⇒ aanreiken, (aan)geven2 helpen ⇒ een handje helpen, (ge)leiden♦voorbeelden:hand back • teruggevenhand round • ronddelen2 hand someone into/out of a bus • iemand een bus in/uithelpen
Страницы