-
41 vinter
winter -
42 invierno
winter -
43 tempu di friu
winter -
44 tief
♦voorbeelden:eine tiefe Stimme • een lage, diepe stemim tiefen Winter • midden in de winterim tiefsten Winter • hartje wintertief dringend • doordringend, diepgaandtief empfunden • diepgevoeld, innigtief erschüttert • diepgeschokttief gehend • diepgaandtief greifend • diepgaand, ingrijpend, grondigtief schürfend • diepgaand, -gravend, grondigtief unten (im Tal) • ver, helemaal beneden (in het dal)bis tief in den Herbst (hinein) • tot ver in de herfstdie Sonne stand schon tief • de zon stond al laag -
45 midwinter
adj. midden in de winter--------n. het midden van de wintermidwinter -
46 dead
adj. dood; levenloos, gevoelloos; absoluut; pal; dode; holst--------adv. compleet, totaal; zeker; (Slang) extreem, heel (Bv. "Our vacation in the Bahamas was dead good")--------n. dood; ten midden (van), in de kern (van)dead1[ ded] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 hoogte/dieptepunt♦voorbeelden:the dead of winter • hartje winter————————dead2〈 deadness〉1 dood ⇒ overleden, gestorven3 onwerkzaam ⇒ leeg, uit, op♦voorbeelden:leave for dead • voor dood achterlatenthe dead • de dode(n)raise from the dead • uit de dood wekkenrise from the dead • uit de dood opstaandead coal • dove/ 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉dead flame • uitgedoofde vlamdead match • afgebrande luciferthe radio is dead • de radio is uitgevallen/doet het niet (meer)cut out (the) dead wood • ontdoen/verwijderen van ballast/overbodige franje¶ dead as a doornail/as mutton • morsdood, zo dood als een pier〈 slang〉 dead duck • mislukk(el)ing, verliezerdead end • doodlopende straat; impasse, dood puntcome to a dead end • op niets uitlopen〈 sport〉 dead heat • gedeelde eerste (tweede enz.) plaatsbeat/flog a dead horse • oude koeien uit de sloot halenstep into a dead man's shoes • iemand opvolgenwait for a dead man's shoes • op iemands bezit/erfenis/baantje azen〈 informeel〉 dead from the neck up • hersenloos, stompzinnigdead nettle • dovenetelQueen Anne is dead • (dat is) oud nieuwsdead weight • dood gewicht, dode last; 〈 techniek, technologie〉deadweight, draagvermogen, eigen gewicht; 〈 figuurlijk〉 ongedekte schuldgo dead • vastlopen, niet verder kunnen; 〈 figuurlijk〉 opgeven; verbroken worden, uitvallen 〈 van verbinding〉〈 informeel〉 I wouldn't be seen dead in that dress/in there • voor geen geld/goud zou ik me in die jurk/daar vertonenI'll see you dead first • over mijn lijkII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉2 volkomen ⇒ absoluut, compleet♦voorbeelden:in dead earnest • doodernstigdead silence • doodse stilteon a dead level • precies naast elkaar¶ the dead spit of (his father) • het evenbeeld van/precies (zijn vader)————————dead3〈 bijwoord〉2 pal ⇒ vlak, onmiddellijk♦voorbeelden:dead certain • honderd procent zekerdead drunk • stomdronkendead easy • doodsimpelbe dead right • groot gelijk hebbendead slow • met een slakkengangdead straight • kaarsrechtstop dead • stokstijf blijven staandead tired/exhausted • doodop, bekaf2 dead ahead of you • pal/vlak voor je (uit) -
47 depth
n. diepte[ depθ]1 diepte♦voorbeelden:he was/went/got beyond/out of his depth • hij verloor de grond onder z'n voetenin depth • diepgaand, grondigin the depths of the night • in het holst van de nachtin the depth(s) of winter • midden in de winter -
48 draw on
-
49 hard
adj. hard--------adv. met inspanning; naast-hard1[ ha:d]1 hard ⇒ vast(staand); krachtig; taai, robuust3 moeilijk ⇒ hard, lastig♦voorbeelden:hard currency • harde valutahard drink/liquor • sterkedrankhard drug • harddrugtake some hard knocks • harde klappen krijgen, het zwaar te verduren hebbena hard winter • een felle/strenge winterhard and fast rule/line • vaste regel, stalen weta hard case • een onverbeterlijk/moeilijk geval〈Amerikaans-Engels; informeel〉 hard sell • harde/agressieve verkoopmethodelearn something the hard way • door bittere ervaring lerenbe hard (up)on someone • onaardig/streng zijn tegen iemandshe gave him a hard time • hij kreeg het zwaar te verduren van haar(fall on) hard times • moeilijke tijden (beleven)hard to believe • moeilijk te gelovenhard of hearing • slechthorend, hardhorend¶ hard cash • baar geld, kende munthard feelings • wrok(gevoelens), rancuneno hard feelings? • even goede vrienden?hard luck/ 〈 Brits-Engels〉 lines • pech, tegenslagas hard as nails • ongevoelig, onverzoenlijkplay hard to get • moeilijk doen, zich ongenaakbaar opstellenhard by • vlakbijbe hard on something • iets vlug verslijten→ hard up hard up/II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 hard ⇒ ijverig, energiek♦voorbeelden:1 a hard drinker • een stevige/zware drinkera hard worker • een harde werker————————hard2〈 bijwoord〉1 hard ⇒ krachtig, inspannend, zwaar♦voorbeelden:be hard done by • te kort gedaan/benadeeld zijnlook hard • aandachtig kijkenthink hard • diep nadenkenbe hard on someone's heel(s)/trail • iemand op de hielen zittentraditions/old habits die hard • tradities/vaste gewoonten verdwijnen niet gauwtake something hard • iets zwaar opnemen, zwaar lijden onder iets -
50 on
adj. aan--------adv. verder; vooruit; vooruitgaan--------prep. op; aan; over; langson1[ on] 〈zelfstandig naamwoord; the〉————————on2II 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉2 aan de gang ⇒ gaande, te doen3 op 〈 toneel〉♦voorbeelden:what's on tonight? • wat is er vanavond te doen?, welke film draait er vanavond?, wat is er op tv vanavond?5 oil on to \\td16 • olie stijgt tot \\td16¶ I'm on! • okay, ik doe meeyour plan is not on • je plan(netje) gaat niet doorthe wedding is on • het huwelijk gaat dooryou're on • daar houd ik je aan!————————on3〈bijwoord; vaak predicatief〉1 in werking ⇒ aan, in functie4 〈plaats- of richtingaanduidend; ook figuurlijk〉op ⇒ tegen, aan, toe♦voorbeelden:what's going on? • wat is er aan de hand?have you anything on tonight? • heb je plannen voor vanavond?leave the light on • het licht aan latenput a record on • zet een plaat opturn the lights on • steek het licht aanput on your new dress • trek je nieuwe jurk aan3 five years on • vijf jaar na dato/latercome on! • schiet op!get a move on! • maak voort!go on! • ga maar door, toe!all clocks go on an hour tomorrow • morgennacht gaan alle klokken een uur vooruitthe circus is moving on • het circus trekt verderpass the news on • zeg het voortsend on • doorsturen, nazendenspeak on • door blijven pratenthey travelled on • ze reisden verderwalk on • doorlopenlater on • laterand so on • enzovoortwell on into the night • diep in de nachtwell on in years • op gevorderde leeftijd(talk) on and on • alsmaar door/zonder onderbreking (praten)on! • vooruit!from that moment on • vanaf dat ogenblikthey collided head on • ze botsten frontaalshe looked on • ze keek toe¶ on and off • af en toe, (zo) nu en dan————————on41 〈plaats of richting; ook figuurlijk〉op ⇒ in, aan, bovenop5 over ⇒ met betrekking tot, aangaande, betreffende6 ten koste van ⇒ op kosten van, in het nadeel van♦voorbeelden:the sun revolves on its axis • de zon draait om haar aslive on bread and water • leven van water en broodride on a bus • met de bus gaanstand on the chair • op de stoel staanstay on course • koers houdena stain on her dress • een vlek op haar jurkthey marched on the enemy • ze marcheerden op de vijand affate smiled on Jill • het lot was Jill gunstig gezindshe hurt herself on the ledge • zij bezeerde zich aan de randpay off a sum on the loan • een som op de lening afbetalentravel on a plane • met het vliegtuig reizenwar on poverty • oorlog tegen de armoedeannounced on the radio • op de radio aangekondigdon the right road • op de juiste wega shop on the main street • een winkel in de hoofdstraatencounter trial upon trial • de ene beproeving na de andere doorstaanget on the train • instappenhang on the wall • aan de muur hangenI had no money on me • ik had geen geld op zaklean on a friend • steunen op een vriendon your right • aan de rechterkanta house on the river • een huis bij de rivierwinter is upon us • de winter staat voor de deurjust on sixty people • amper zestig mensenarrive on the hour • op het hele uur aankomenpay on receipt of the goods • betaal bij ontvangst van de goederenon the stroke of midnight • klokslag middernachtcome on Tuesday • kom dinsdagon opening the door • bij het openen van de deuron reading the letter she fainted • (net) toen ze de brief gelezen had, viel ze flauwbe on duty • dienst hebbenbe on fire • in brand staanon holiday • met vakantieon sick leave • met ziekteverlofbeer on tap • bier uit het vaton trial • op proefhave a monopoly on shoes • een monopolie hebben van schoenenagree on a solution • tot een akkoord komen over een oplossingthe joke was on Mary • de grap was ten koste van Maryhis work has nothing on Mary's • zijn werk haalt het niet bij dat van Maryshe has a year on her opponents in age • ze is een jaar ouder dan haar tegenkandidatenthe glass fell and broke on me • tot mijn ergernis viel het glas en brakthis round is on me • dit rondje is voor mij→ be on be on/ -
51 promise
n. belofte; hoop--------v. belovenpromise1[ prommis] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:break one's promise • zich niet aan zijn belofte houdenhold a promise • een belofte inhoudenkeep one's promise • zijn belofte nakomenmake a promise • een belofte doen————————promise2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
52 when
adv. wanneer?; op tijdstip dat; dan; ondanks--------conj. als; toen; wanneer--------n. wanneer; tijd--------pron. als; toen; wanneerwhen1[ wen] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————when21 wanneer♦voorbeelden:1 since when has he been here? • sinds wanneer/hoe lang is hij al hier?♦voorbeelden:1 they were last seen in May, since when they haven't been heard from • ze zijn voor het laatst gesignaleerd in mei en sindsdien is er niets meer van hen vernomen————————when3〈 bijwoord〉2 wanneer ⇒ waarop, dat♦voorbeelden:1 when will I see you? • wanneer zie ik je weer?2 I hate winter, when all is grey • ik haat de winter, wanneer/als alles grijs isthe day when I went to Paris • de dag dat/waarop ik naar Parijs ging————————when4〈 voegwoord〉4 hoewel ⇒ terwijl, ondanks (het feit) dat♦voorbeelden:3 why use gas when it can explode? • waarom gas gebruiken als (je weet dat) het kan ontploffen?4 he wasn't interested when he could have made a fortune • hij was niet geïnteresseerd hoewel/terwijl hij dik geld had kunnen verdienen -
53 wintertime
n. winterseizoen/-tijdwintertime♦voorbeelden: -
54 wintry
-
55 wood
adj. houten; bos---------n. hout; bos; plank; planken ton; blokfluit; golfstick--------v. bebossen; met hout bedekken; hout aanvoerenwood1[ woed]♦voorbeelden:1 a walk in the woods • een wandeling in het bos/de bossenout of the wood/ 〈 Amerikaans-Engels〉 woods • in veilige haven, buiten gevaar, uit de problemen1 hout♦voorbeelden:I haven't had the flu this winter yet, touch/ 〈 Amerikaans-Engels〉 knock (on) wood • ik heb deze winter nog geen griep gehad, laat ik het afkloppen¶ from the wood • uit het vat/de tap, op fust→ dead dead/————————wood21 houten -
56 hibernal
adj. winter, van winter -
57 hiver
-
58 hivernal
-
59 hiverner
hiverner [ievernee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
60 nähern
См. также в других словарях:
winter — winter … The Old English to English
winter — winter … English to the Old English
Winter- — Winter … Deutsch Wörterbuch
Winter — Win ter, n. [AS. winter; akin to OFries. & D. winter, OS. & OHG. wintar, G. winter, D. & Sw. vinter, Icel. vetr, Goth. wintrus; of uncertain origin; cf. Old Gallic vindo white (in comp.), OIr. find white. ????.] [1913 Webster] 1. The season of… … The Collaborative International Dictionary of English
Winter AG — Rechtsform Aktiengesellschaft ISIN DE0005555601 Gründung 1924 … Deutsch Wikipedia
winter — [win′tər] n. [ME < OE, akin to ON vetr, Goth wintrus, prob. < IE * wed , to make wet: see WATER] 1. a) the coldest season of the year: in the North Temperate Zone, generally regarded as including the months of December, January, and… … English World dictionary
Winter — Sm std. (8. Jh.), mhd. winter, winder, ahd. wintar, as. wintar Stammwort. Aus g. * went r (oder i ), vermutlich r Stamm m. Winter , auch in gt. wintrus, anord. vetr, ae. winter, afr. winter. Herkunft unklar. Man versucht Anschlüsse an air. finn,… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Winter — Win ter, v. i. [imp. & p. p. {Wintered}; p. pr. & vb. n. {Wintering}.] To pass the winter; to hibernate; as, to winter in Florida. [1913 Webster] Because the haven was not commodious to winter in, the more part advised to depart thence. Acts… … The Collaborative International Dictionary of English
Winter — Win ter, v. i. To keep, feed or manage, during the winter; as, to winter young cattle on straw. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
Winter — 256 px Datos generales Origen Estados Unidos Información artística Género(s) Dea … Wikipedia Español
Winter — Winter, Fritz Winter, Peter von Winter, Zikmund … Enciclopedia Universal