-
1 peser
peser [pəzee]♦voorbeelden:peser sur un levier • een hefboom neerdrukkenpeser sur, contre une porte pour l'ouvrir • een deur openduwensoupçon qui pèse sur qn. • verdenking die op iemand rustimpôts qui pèsent sur les contribuables • zwaar drukkende belastingenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1. v1) wegen2) zwaar vallen2. se peserv1) (af)wegen2) overwegen -
2 chemin
chemin [sĵəmẽ]〈m.〉2 weg ⇒ traject, afstand3 weg ⇒ richting, toegangsweg4 weg ⇒ wijze, middel5 loper♦voorbeelden:chemin de ronde • weergang, omloopchemin de roulement • taxibaanchemin de traverse • zijwegvoleur de grand chemin • struikroveren chemin • onderwegtrouver qc. sur son chemin • iets op zijn weg vindenfaire du chemin • goed opschietenchemin faisant • onderwegpasser son chemin • z'n weg vervolgen, verder gaanprendre le chemin des écoliers • de langste weg nemens'arrêter en chemin • halverwege ophoudenrebrousser chemin • op zijn schreden terugkerenrester dans le droit chemin • op het rechte pad blijvensortir du droit chemin • van het rechte pad afrakenfaire son chemin • het ver brengenouvrir, tracer, montrer le chemin • het voorbeeld gevenne pas y aller par quatre chemins • recht op zijn doel afgaan→ bonhommeles chemins de fer • de spoorwegen(voyager) en chemin de fer • per trein (reizen)m1) weg2) loper [trap, tafel] -
3 trébucher
trébucher [treebuusĵee]1 struikelen (over) ⇒ wankelen, een misstap begaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉v2) haperen3) doorslaan [weeg-schaal] -
4 cisaille
-
5 détourné
détourné [deetoernee]♦voorbeelden:par des voies détournées • langs slinkse wegenadjniet rechtstreeks, omgeleid -
6 méditer
méditer [meedietee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 diep nadenken over ⇒ goed overwegen, overpeinzen♦voorbeelden:v1) diep nadenken (over), peinzen (over)2) mediteren3) goed overwegen, overpeinzen -
7 mot
mot [moo]〈m.〉1 woord2 briefje♦voorbeelden:mot d'esprit • geestige opmerkingavoir le mot de la fin • het laatste woord hebbenmot d'ordre de grève • stakingsoproepmot de ralliement • wachtwoordmot vedette • trefwoordbon mot • geestig gezegdemot célèbre • beroemd gezegdeà mots couverts • in bedekte termenmots croisés • kruiswoordraadselje vais lui dire deux mots • ik ga eens een hartig woordje met hem sprekengros mot • vloekavoir des mots avec qn. • een woordenwisseling hebben met iemandavoir son mot à dire • recht van spreken hebbenavoir toujours le mot pour rire • van een grapje houdencompter ses mots • zorgvuldig sprekendire un (petit) mot • ook een woordje zeggendire, placer son mot • zijn zegje doen〈 spreekwoord〉 qui ne dit mot consent • wie zwijgt, stemt toeenlever à qn. les mots de la bouche • iemand de woorden uit de mond halenjouer sur les mots • woordspelingen makenne pas mâcher ses mots • er geen doekjes om winden, iets recht voor z'n raap zeggenmanger ses mots • zijn woorden inslikken, onduidelijk sprekense payer de mots • met holle frasen tevreden zijnpeser ses mots • zijn woorden wikken en wegenprendre qn. au mot • iemand aan zijn woord houdenne pas souffler mot de qc. • met geen woord over iets sprekenje lui en toucherai un mot • ik zal het er even met hem over hebbenà ces mots • bij die woordentraduction mot à mot • letterlijke vertalingen d'autres mots • met andere woordenen un mot • kortomen un mot comme en cent (en mille, en dix, en …) • om een lang verhaal kort te makenrapporter mot pour mot • letterlijk weergevensans mot dire • zonder iets te zeggenne pas savoir un traître mot • absoluut niets wetense donner le mot (de passe) • met elkaar afsprekentenir le mot de l'énigme • de oplossing van het raadsel gevonden hebbenau bas mot • op zijn minstm1) woord2) briefje -
8 point
point1 [pwẽ]♦voorbeelden:(ne) point de … • geen …————————point2 [pwẽ]〈m.〉3 mate ⇒ staat, graad, moment4 punt ⇒ zaak, onderwerp, kwestie6 (brei-, naai)steek♦voorbeelden:points de suspension • gedachtepuntjes, puntje, puntje, puntjemettre le, un point final à qc. • ergens een punt achter zettenun point, c'est tout • punt uit, en daarmee basta→ misepoint de chute • plaats van inslagpoint d'eau • tappuntpoint d'impact • trefpuntpoint d'intersection • snijpunt, kruispunt, knooppunt 〈 van wegen〉point de mire • mikpuntpoint de section • snijpuntpoint de vue •〈zie ‘point de vue’〉les points cardinaux • de windstrekenc'est son point faible • dat is zijn zwakke puntl'affaire est au point mort • de zaak is vastgelopenmettre (le levier) au point mort • de versnelling in zijn vrij zetten3 à ce point (que) • in zodanige mate (dat), zo erg (dat)à tel point que, au point que 〈+ aantonende wijs, soms aanvoegende wijs〉 • zo zeer, zo veel datau point de 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo zeer, zo veel datà quel point • hoe erg, hoe zeerau point où en sont les choses • zoals de zaken (ervoor) staanau dernier point, au plus haut point • uiterst, tot het uiterstenous en sommes toujours au même point • we zijn nog altijd even vermal en point • lelijk toegetakeld, in slechte staatêtre mal en point • er slecht aan toe zijn4 point de détail • detailkwestie, onbelangrijk puntpoint d'honneur • erezaakpoint de religion • gewetenszaakpoint critique • heet hangijzer, punt waar het om draaitde point en point • letterlijk, preciesde, en tout point, en tous points • in alle opzichten, op alle puntenun discours en trois points • een redevoering in drie delenpoint par point • punt voor puntsur ce point • wat dit betreftbattre aux points • op punten verslaanrendre des points à qn. • iemand punten voorgeven; 〈 figuurlijk〉sterk staan, in het voordeel zijn ten opzichte van iemandvainqueur aux points • winnaar op punten6 point de couture • stiksel, stiksteekpoint mousse • ribbelsteekpoints de suture • hechtingenpoints de tapisserie • borduurstekenfaire un point à • met een paar steken bij elkaar halen7 point d'attache • thuishaven, standplaatsfaire le point • 〈 van schip〉bestek opmaken, positie bepalen; 〈 figuurlijk〉de balans opmaken, inventariseren8 point de côté • steek, pijn in de zijpoint de côté • steek in de zijau point du jour • bij het krieken van de dagtomber à point • goed van pas komen, goed uitkomenà point • gaar, precies goedà point nommé • stipt op tijd, als geroepenêtre au point • in orde zijn, goed werkenêtre sur le point de • op het punt staan om (te)m1) punt2) stip3) mate, graad4) cijfer5) (brei-, naai)steek6) positie, standplaats7) steek [in de zij]8) (het) aanbreken [dag] -
9 pont
pont [põ]〈m.〉1 brug♦voorbeelden:pont en dos d'âne • boogbrugpont de graissage • smeerbrugpont à radeaux • vlotbrugpont mobile • beweegbare brug〈 industrie〉 pont roulant • portaalkraan, brugkraanêtre solide comme le Pont-Neuf • oergezond zijnpont suspendu • hangbrugle pont franchit le fleuve • de brug ligt over de rivierjeter un pont • een brug slaanménager un pont entre, servir de pont entre • als brug fungeren tussenmonter sur le pont • aan dek gaantout le monde sur le pont! • alle hens aan dek!→ eau3 faire le pont • er een lang weekend van maken, een snipperdag opnemen 〈 tussen twee vrije dagen〉; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 de brug makenm1) brug2) dek [schip]3) snipperdag -
10 canton
-
11 chemin battu
chemin battu -
12 croisée
croisée [krwaazee]〈v.〉♦voorbeelden: -
13 croisée des chemins
croisée des chemins -
14 déneiger
-
15 le raccordement de deux routes
le raccordement de deux routesDictionnaire français-néerlandais > le raccordement de deux routes
-
16 les desseins de la Providence sont impénétrables
les desseins de la Providence sont impénétrablesDictionnaire français-néerlandais > les desseins de la Providence sont impénétrables
-
17 les deux routes font un X
les deux routes font un XDictionnaire français-néerlandais > les deux routes font un X
-
18 par des voies détournées
par des voies détournéesDictionnaire français-néerlandais > par des voies détournées
-
19 pesage
-
20 pesée
- 1
- 2
См. также в других словарях:
wegen — Präp. std. (14. Jh.) Stammwort. Die ältere Form ist von (Genetiv) wegen, mndd. van... wegen, mndl. van... wegen, daneben schon früh die Vereinfachung wegen + Genetiv, entsprechend anord. vegna, das in dieser Funktion wohl aus dem Niederdeutschen… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
wegen — [Aufbauwortschatz (Rating 1500 3200)] Auch: • aufgrund von Bsp.: • Audrey konnte wegen des Gewitters nicht pünktlich hier sein. • Dank seiner Hilfe brachte ich meine Arbeit rechtzeitig zu Ende. • Wegen des schlechten Wetters fuhren sie wieder… … Deutsch Wörterbuch
wegen — Präp. (Grundstufe) bezeichnet den Grund, infolge Synonyme: aufgrund, bei, ob (geh.) Beispiele: Wegen des Regens mussten wir auf unseren Spaziergang verzichten. Er musste wegen seiner Krankheit zwei Wochen lang im Bett liegen … Extremes Deutsch
wegen — 1. Wegen Nebels konnte unser Flugzeug nicht landen. 2. Ich rufe wegen meiner Tochter an … Deutsch-Test für Zuwanderer
Wegen — * Wègen, verb. welches die Wurzel von bewegen, aber für sich allein im Hochdeutschen längst veraltet ist. Wan der Wint vil vn vast weget von mittag der sonne, heißt es noch in dem Liber Pestilenz, von 1500. Es stammet zunächst von der… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
wegen — in Sachen (umgangssprachlich); in puncto; betreffend; bzgl.; bezüglich; hinsichtlich; in Hinblick auf; zum Thema; in Bezug auf; dank; auf Basis von; aufgrund der Tatsache; auf Grund; zufolge; durch … Universal-Lexikon
wegen — • we|gen (Abkürzung wg.) Präposition mit Genitiv: – wegen eines Diebstahls – wegen der hohen Preise – wegen des Vaters oder des Vaters wegen – wegen der Leute oder der Leute wegen Umgangssprachlich auch mit Dativ: – wegen dem Kind – wegen mir… … Die deutsche Rechtschreibung
wegen — we̲·gen Präp; mit Gen / gespr auch Dat; 1 verwendet, um den Grund für etwas anzugeben: Wegen des schlechten Wetters wurde der Start verschoben; Wegen seiner Verletzung konnte er nur sehr langsam gehen; Wegen Umbau(s) geschlossen; Wegen Peter… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
wegen — Weg: Das gemeingerm. Substantiv mhd., ahd. wec, got. wigs, engl. way, schwed. väg gehört zu der unter 1↑ bewegen dargestellten idg. Wurzel *u̯egh »sich bewegen, schwingen, fahren, ziehen«. Ursprünglich dasselbe Wort wie das Substantiv »Weg« ist… … Das Herkunftswörterbuch
wegen — a) angesichts, aufgrund, infolge; (geh. veraltend): ob. b) betreffend, hinsichtlich, im/in Hinblick auf, in Bezug auf, in Hinsicht auf, in puncto, was ... anbelangt/angeht/anlangt/betrifft; (österr., schweiz., sonst veraltet): punkto; (Amtsspr.) … Das Wörterbuch der Synonyme
wegen — wegenpräp vonwegen!=ausgeschlossen!AusdruckderAblehnung,derAbweisung.»Vonwegen«istdieältereFormvon»wegen«(vonAmtswegen).IhreselbständigeGeltungberuhtdarauf,daßmanaufeineÄußerungeingeht,aberindenmeistenFällennurdasentscheidendeStichwortinverneinend… … Wörterbuch der deutschen Umgangssprache