-
41 hospitalize
v. opnemen in een ziekenhuis, 〈 Brits-Engels spelling ook〉 hospitalise [ hospittəlajz] 〈voornamelijk passief; zelfstandig naamwoord: hospitalization〉♦voorbeelden: -
42 inaugurate
v. inwijden, inhuldigen, onthullen, openen (nieuw tijdperk)[ inno:gjoereet]2 (feestelijk/plechtig) openen -
43 incense
n. wierook; parfum; geur--------v. vertoornen; bewierokenincense1[ insens] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————incense21 (ernstig) ontstemmen ⇒ kwaad/boos/razend maken♦voorbeelden:1 incensed at/by • gebelgd/verbolgen over -
44 knock down
vellen, neervellen, neerhalen, tegen de grond slaan, vloeren; bekritiserenknock down3 aanrijden ⇒ omver/overrijden4 naar beneden krijgen ⇒ afdingen/pingelen♦voorbeelden: -
45 medicate
v. een geneeskrachtige stof toevoegen; geneeskundig behandelen[ meddikkeet]♦voorbeelden:medicated coffee • gezondheidskoffie -
46 mess up
in de war sturen, verknoeien; smerig/vuil maken; ruw aanpakken, toetakelen; in moeilijkheden brengenmess up〈 informeel〉2 smerig/vuil maken♦voorbeelden: -
47 misguide
v. misleiden[ misgajd] 〈 voornamelijk passief〉 -
48 oblige
v. verplichten; een goede daad doen[ əblajdzj]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:could you oblige me by opening the door? • wilt u zo vriendelijk zijn de deur voor mij te openen?2 I feel obliged to say that … • ik voel me verplicht te zeggen dat … -
49 outmatch
-
50 ramify
v. in takken uitschieten, zich vertakken; doen vertakken; onderverdelen[ ræmiffaj] 〈 ramified〉II 〈overgankelijk werkwoord; voornamelijk passief〉1 netwerk vormen ⇒ doen vertakken, onderverdelen♦voorbeelden: -
51 ravish
v. betoveren; pakken; verkrachten[ rævisj] 〈zelfstandig naamwoord: ravishment〉♦voorbeelden:1 ravished by/with her blue eyes • in vervoering over/betoverd door haar blauwe ogen -
52 repute
n. reputatie, (goede) naam--------v. houden voor-repute1[ ripjoe:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 reputatie ⇒ (goede) naam, faam♦voorbeelden:know someone by repute • iemand kennen van horen zeggen————————repute2♦voorbeelden:be well/highly reputed • een goede/zeer goede naam hebben -
53 silhouette
n. silhouet, schaduwbeeld--------v. aftekenensilhouette1[ silloe:et] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 silhouet ⇒ beeltenis; schaduwbeeld, omtrek————————silhouette2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:1 he saw the tower silhouetted against the blue sky • hij zag het silhouet van de toren tegen de blauwe lucht -
54 steam up
steam up1 beslaan ⇒ met condensatie/wasem bedekt worden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen beslaan ⇒ met condensatie/wasem bedekken2 〈voornamelijk passief; informeel〉opgewonden/enthousiast maken ⇒ opwinden, ergeren♦voorbeelden: -
55 tape
n. taperecorder; band; film--------v. met een lint of band vastmaken; opnemen op een bandtape1[ teep] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 lint ⇒ band, koord4 (magneet)band ⇒ geluidsband, videoband5 (plak/kleef)band ⇒ tape♦voorbeelden:insulating tape • isolatieband2 breast the tape • het finishlint doorbreken, winnen5 adhesive tape • plak/kleefband————————tape21 (vast)binden ⇒ inpakken, samenbinden♦voorbeelden:tape something off • iets afplakken -
56 transport
n. zending, vervoer; transport auto--------v. transporteren, vervoeren; wegvoerentransport1[ trænspo:t] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:I'd like to come, but I've no transport • ik zou wel mee willen, maar ik heb geen vervoer————————transport21 vervoeren ⇒ transporteren, overbrengen♦voorbeelden: -
57 wind up
opwinden; eindigen, concluderen; zich laten opwinden[ wajnd up]♦voorbeelden:you'll wind up with an ulcer • jij loopt nog eens een maagzweer op1 besluiten ⇒ beëindigen, afronden♦voorbeelden:1 wind up a conversation/project • een gesprek/project beëindigen2 omhoogdraaien ⇒ ophalen/hijsen♦voorbeelden:3 be/get wound up • opgewonden zijn/raken -
58 work out
werken; afmaken; berekenen; ontwikkelenwork out1 zich ontwikkelen ⇒ verlopen, (gunstig) uitvallen♦voorbeelden:¶ work out at/to • uitkomen op, bedragenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 uitrekenen/werken ⇒ berekenen, uitzoeken♦voorbeelden: -
59 wreck
n. ruïne; vernieling; afbraak, verval; oud roest; wrak; gezonken schip; overblijfsels van een gezonken schip--------v. vernielen; ruïneren; versplinteren (van hoop); vernietigd worden; gezonken worden (schip)wreck1[ rek]♦voorbeelden:————————wreck2〈 werkwoord〉1 〈 voornamelijk passief〉 schipbreuk doen lijden ⇒ doen stranden, aan de grond doen lopen; 〈 figuurlijk〉 doen mislukken 〈plan e.d.〉2 ruïneren ⇒ verwoesten, te gronde richten♦voorbeelden:1 the ship was wrecked on the rocks • het schip liep/verging op de rotsenwe were wrecked off Flushing • we leden ter hoogte van Vlissingen schipbreuk -
60 bathe
n. bad nemen--------v. (zich) baden, bettenbathe1♦voorbeelden:————————bathe2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 baden ⇒ onderdompelen; bespoelen♦voorbeelden:bathed in/with tears • badend in tranen
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский
voornamelijk+passief
Страницы