-
21 counterfeit
adj. vals, vervalst--------n. vervalsen--------v. vervalsencounterfeit1[ kauntəfit] 〈zelfstandig naamwoord; bijvoeglijk naamwoord〉————————counterfeit2〈 werkwoord〉 -
22 fake
adj. vals, vervalst--------n. vervalsing;, bedrog; (het) gebluf, vervalst (kunst) voorwerp, oplichter, zich doen voorkomen als--------v. vervalsen, doen voorkomen, doen alsof, iets veranderen om op te lichtenfake1[ feek] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————fake2————————fake3〈 werkwoord〉♦voorbeelden:2 fake up • namaken, vervalsen -
23 adulterate
v. vervalsen; versnijden (v. dranken)[ ədultəreet] 〈zelfstandig naamwoord: adulteration〉♦voorbeelden: -
24 debase
-
25 doctor
n. dokter, arts; iemand met een dokterstitel--------v. behandelendoctor1[ doktə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:→ apple apple/————————doctor2〈 werkwoord〉2 knoeien met ⇒ rommelen met, vervalsen♦voorbeelden:the wine was doctored • de wijn was versneden -
26 falsify
v. vervalsen; oplichten; afbreken, ondermijnen (van een theorie); afleggen van een valse verklaring[ fo:lsiffaj] 〈falsified; zelfstandig naamwoord: falsification〉 -
27 forge
n. smederij; haard; open haard--------v. versterken; ontwerpen; creëeren, maken, doen; produceren; vervalsenforge1[ fo:dzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————forge2♦voorbeelden:he forged into the lead • hij schoot naar de leidende positieII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
28 altérer
altérer [aalteeree]♦voorbeelden:1. v1) veranderen [ten kwade]2) vervalsen, verdraaien5) verhogen/verlagen [muziek]2. s'altérerv1) veranderen, bederven, slechter/minder worden2) verschieten [kleur] -
29 contrefaire
-
30 corrompre
corrompre [korrõpr]1 (zedelijk) bederven ⇒ verderven, doen ontaarden2 omkopen1 ontaarden ⇒ slecht, verdorven worden1. v2) omkopen, corrumperen4) verontreinigen [lucht]5) vervalsen, verdraaien2. se corromprev1) slecht worden, ontaarden2) bederven, verrotten -
31 défigurer
-
32 fabriquer
fabriquer [faabriekee]1 vervaardigen ⇒ maken, fabriceren♦voorbeelden:v1) vervaardigen, fabriceren, maken2) vervalsen3) verzinnen4) uitvoeren -
33 fausser
-
34 gauchir
gauchir [goosĵier]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 krom maken ⇒ krommen, verwringen2 verdraaien ⇒ verwringen, vervalsenv1) kromtrekken2) krom maken3) verdraaien, vervalsen -
35 manipuler
manipuler [maaniepuulee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (zorgvuldig) hanteren ⇒ behandelen, omgaan met♦voorbeelden:v1) proeven doen2) behandelen, omgaan (met)3) bewerken4) vervalsen -
36 truquer
truquer [truukee]1 trucs gebruiken ⇒ foefjes toepassen, vals spelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vervalsen ⇒ namaken, trukeren♦voorbeelden:v1) trucs gebruiken, vals spelen2) vervalsen, namaken3) trucages toepassen (bij) [film] -
37 maquiller
maquiller [maakiejee]1 opmaken ⇒ grimeren, schminken2 vervalsen ⇒ namaken, bijwerken, te mooi voorstellen♦voorbeelden:maquiller un négatif • een negatief retoucherenmaquiller un passeport • een paspoort vervalsenmaquiller la vérité • de waarheid geweld aandoen -
38 verfälschen
-
39 извратить
verdraaien, vervalsen -
40 извращать
verdraaien, vervalsen
Страницы