-
1 to quicken
versnellen -
2 to speed up
versnellen -
3 speed up
versnellen van snelheidspeed upsneller gaan rijden, gas geven -
4 accelerate
v. versnellen; snelheid verhogen[ əkselləreet]1 sneller gaan ⇒ het tempo opvoeren; optrekkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
5 hurry
n. haast--------v. versnellen, haastenhurry1[ hurrie] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: hurries; voornamelijk enkelvoud〉1 haast♦voorbeelden:he's in a hurry to get married • hij popelt om te gaan trouwen〈 informeel〉 find another job in a hurry • gauw/gemakkelijk ander werk vinden————————hurry2〈 hurried〉1 zich haasten ⇒ haast maken, opschieten♦voorbeelden:hurry up! • schiet op! vooruit!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 tot haast aanzetten ⇒ opjagen, overhaasten3 haastig/ijlings vervoeren♦voorbeelden:hurry up a job • haast maken met/vaart zetten achter een klus -
6 accumulate speed
-
7 accumulate
v. opstapelen; ophopen[ əkjoe:mjoeleet]1 (zich) op(een)stapelen ⇒ (zich) op(een)hopen, (zich) accumuleren♦voorbeelden:accumulate a fortune • een fortuin vergarenaccumulate speed • versnellen -
8 activate
v. aanzetten tot handeling[ æktivveet] 〈zelfstandig naamwoord: activation〉1 activeren ⇒ actief/werkzaam maken, in werking/beweging brengen -
9 catalyse
v. katalyseren, versnellen van tempo van chemische reaktie door katalyse; als katalyse werken op -
10 catalytic
-
11 gain speed
-
12 gain
n. winst; voordeel; resultaat; extra--------v. bereiken; winnen; toevoegen; eigenmakengain1[ geen] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 aanwinst2 groei ⇒ stijging, verhoging♦voorbeelden:3 ill-gotten gains • woekerwinsten, gestolen goeddo something for gain • iets uit winstbejag doen————————gain22 winnen3 groeien♦voorbeelden:gain (up)on • terrein winnen op, inhalenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 winnen ⇒ verkrijgen, behalen3 bereiken♦voorbeelden:gain recognition • erkenning krijgengain speed • versnellengain the victory/the day • de overwinning behalengain weight • aankomen2 what gained him this reputation? • wat heeft hem deze reputatie bezorgd? -
13 gear up
in en hogere koppeling zetten, snelheid vermeerderengear upopschakelen, overschakelen; versnellen, vergroten -
14 gear
n. versnellingsbak, versnelling; gereedschap; kleding (slang)--------v. versnelling aanbrengen (bij auto); klaarmaken voor-; inrichtinggear1[ giə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 toestel ⇒ mechanisme, apparaat, inrichting2 〈 benaming voor〉 drijfwerk ⇒ transmissie, koppeling; versnelling 〈 van auto〉; gearing, versnelling 〈 van fiets〉; takel3 uitrusting ⇒ gereedschap, kledij, spullen♦voorbeelden:reverse gear • achteruittop gear • hoogste versnellingchange gear • (over)schakelenput in/throw into gear • in (de) versnelling zettenin gear • in de versnelling————————gear2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:1 gear down • terugschakelen, vertragengear up • opschakelen, overschakelen; versnellen, vergrotengear (oneself) up (for) • zich aanpassen (aan), zich klaarmaken (voor)→ gear to gear to/ -
15 get up speed
-
16 get up
opstaan, ontwakenget up♦voorbeelden:get up to • bereiken; gaan naar, benaderenwhat is he getting up to now? • wat voert hij nu weer in zijn schild?II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen opstaan ⇒ doen rijzen/stijgen3 opmaken ⇒ op/aankleden, opsmukken4 maken ⇒ ontwikkelen, produceren♦voorbeelden:get oneself/someone up as • zich/iemand verkleden alsget up a(n)/one's appetite/thirst • honger/dorst krijgenget up to • doen bereiken -
17 hasten
v. zich haasten, snellen[ heesn]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verhaasten ⇒ versnellen, bespoedigen -
18 hurry one's pace
-
19 precipitate
adj. steil; haastig; onbezonnen--------n. precipiteren; storting; aparte stof--------v. neerslaan, bezinken; (neer)storten, (neer)werpenprecipitate1[ prissippittət] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————1 overhaast ⇒ onbezonnen, plotseling————————precipitate3[ prissippitteet]II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 her death precipitated him into a state of total indifference • haar dood stortte hem in een toestand van totale onverschilligheid -
20 quicken
n. vooruitlopende programmering voor organisatie van gelden en boekhouding en voorbereiden van belastingaangiften voor zelfstandigen of kleine bedrijven)[ kwikkən]♦voorbeelden:2 stimuleren ⇒ prikkelen, bezielen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Beschnellen — Beschnêllen, verb. reg. act. durch Geschwindigkeit hintergehen, von schnell, und in weiterer Bedeutung überhaupt als ein gemilderter Ausdruck für betriegen. Beschnelle wen du kannst, Günth. Anm. Nieders. versnellen, Holländ. versnellen, Dän.… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Überschnellen — Überschnéllen, verb. reg. act. überschnellt, zu überschnellen. Jemanden überschnellen, ihm durch Geschwindigkeit zu seinem Nachtheil zuvor kommen, ihn überlisten, berücken; Nieders. versnellen, im Hochdeutschen auch wohl beschnellen oder… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart