-
41 провозглашать
uitroepen, proclameren, verkondigen, afkondigen -
42 возвещать
vgener. aankondigen, omroepen, verkondigen -
43 объявлять
v1) gener. afroepen, uitroepen, verkondigen, aangeven, aangifte doen, aankondigen, aanzeggen, adverteren, afficheren (афишей), afkondigen, annonceren, bekendmaken, boodschappen, kond doen, kond maken, omroepen, proclameren, verklaren2) law. betekenen (приговор) -
44 проповедовать
vgener. verkondigen, leraren (умение и т.п.), prediken, preken -
45 -bashing
- bashing1 〈 in combinatie met personen, groepen〉 (het) afranselen ⇒ (het) rammen; 〈 figuurlijk〉 (het) fel kritiseren, (het) afkraken♦voorbeelden:union-bashing • zwaar uithalen naar de vakbond2 bible-bashing • (het) fanatiek verkondigen/naleven van de bijbel -
46 bible-bashing
(het) fanatiek verkondigen/naleven van de bijbel -
47 blazon
n. blazoen, schild; uitbazuinen--------v. versieren; rondbazuinenblazon1[ bleezn] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————blazon2〈 werkwoord〉1 blazoeneren ⇒ (wapenschilden) samenstellen/beschrijven -
48 bruit abroad
-
49 claim
n. aanspraak; vordering; bewering--------v. beweren; vorderen; aanspraak maken opclaim1[ kleem] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 aanspraak ⇒ recht, claim, eis♦voorbeelden:have a claim on/to • verdienen, recht hebben oplay claim/make a claim to • aanspraak maken op————————claim21 een vordering indienen ⇒ een eis instellen, genoegdoening/schadevergoeding eisen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 opeisen ⇒ aanspraak maken op, rechten doen gelden op2 beweren ⇒ verkondigen, stellen3 recht hebben op ⇒ verdienen, nodig hebben♦voorbeelden:the accident claimed six lives • het ongeluk eiste zes levensclaim back • terugvorderen3 claim attention • aandacht opeisen/verdienen -
50 cry
n. kreet; leus; huilen; schreeuwen, roepen--------v. roepen; huilen; schreeuwencry1[ kraj] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: cries〉1 kreet ⇒ (uit)roep, (ge)schreeuw, strijdkreet4 roep ⇒ smeekbede, appel5 leus ⇒ strijdleuze, devies, motto, slogan♦voorbeelden:→ far far/————————cry2〈 cried〉1 schreeuwen ⇒ jammeren, lamenteren♦voorbeelden:1 huilen ⇒ schreien, janken♦voorbeelden:〈 informeel〉 I'll give you something to cry about/for! • ik zal je leren huilen!cry oneself to sleep • zichzelf in slaap huilencry for something • om iets jengelen, om iets huilencry for joy • huilen van blijdschapcry over something • iets bewenencry with grief • huilen van verdriet2 cry(out) for help/mercy • om hulp/genade roepenthe fields are crying out for rain • het land schreeuwt om regencry (out) to someone • tegen iemand schreeuwen¶ cry something down • iets kleineren, iets afbreken〈 informeel〉 for crying out loud • allemachtig, in vredesnaamcry off • terugkrabbelen, er(gens) van afziencry something up • iets ophemelen/opsteken2 smeken♦voorbeelden:1 cry one's wares • zijn waren uitventen/aanprijzen -
51 enunciate
v. goed articuleren, duidelijk uitspreken[ innunsie▪eet] 〈zelfstandig naamwoord: enunciation〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:3 enunciate one's aims • zijn doelstellingen bekendmaken/uiteenzetten -
52 evangelize
v. evangeliseren, het evangelie prediken of verkondigen, zoeken om tot het Christendom te bekeren; als evangelist optreden; tot het Christendom bekeren; proberen anderen over te halen zich tot het christelijke geloof te bekerenevangelize, evangelise[ ivændzjillajz] -
53 gospel
n. evangelie, leer van het Nieuwe Testament; christelijke overlevering[ gospl]♦voorbeelden:take something for gospel • iets zonder meer aannemen/geloven -
54 housetops
housetops♦voorbeelden: -
55 make out
begrijpen; schrijven (cheque e.d.); zienmake out1 klaarspelen ⇒ het maken, zich redden3 vrijen♦voorbeelden:1 the European industry is not making out as bad as everybody says • met de Europese industrie gaat het niet zo slecht als iedereen zegt2 how are you making out with Leila? • hoe gaat het tussen jou en Leila?II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uitschrijven ⇒ opmaken, invullen5 begrijpen ⇒ snappen, hoogte krijgen van♦voorbeelden:1 make out a cheque to/in favour of • een cheque uitschrijven op naam van/ten gunste vanhe made out that … • hij beweerde dat …I can't make out this message • ik snap dit bericht nietwe couldn't make out if/whether they wanted to move or not • we konden er niet achter komen/wisten niet of ze nu wilden verhuizen of niet¶ how do you make that out? • hoe kom je daar bij? -
56 peal
n. geratel; geruis; donderslag--------v. ratelen; bellenpeal1[ pie:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:a peal of thunder • een donderslag————————peal2〈 werkwoord〉1 luiden2 galmen ⇒ (doen) ken, luid verkondigen♦voorbeelden: -
57 peddle
v. roddelen; verspreiden; verkopen[ pedl]II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 verspreiden ⇒ rondstrooien, verkondigen♦voorbeelden: -
58 preach the gospel
-
59 proclaim/shout from the housetops
proclaim/shout from the housetopsvan de daken verkondigen/schreeuwenEnglish-Dutch dictionary > proclaim/shout from the housetops
-
60 say
adv. hé, zeg, bij wijze v. spreken--------n. mening; gesproken woord; spreekrecht; woord--------v. zeggen; veronderstellen; van mening zijnsay1[ see] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉♦voorbeelden:he has the say about that matter • hij heeft het voor het zeggen in die zaak2 have/say one's say • zijn zegje zeggen/doen————————say21 zeggen ⇒ praten, vertellen♦voorbeelden:〈Brits-Engels; informeel〉 I say! • hé (zeg), zeg; je meent het!so to say • bij wijze van sprekenit's not for me to say • daar kan ik niet over beslissen/me niet over uitlatenI'd rather not say • ik laat me er liever niet over uita man, they say, of bad reputation • een man, (zo) zegt men, met een slechte reputatie〈 informeel〉 you don't say (so) • 't is niet waar!, ongelofelijk!→ dare dare/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (op)zeggen ⇒ uiten, (uit)spreken2 zeggen ⇒ vermelden, verkondigen3 zeggen ⇒ aanvoeren, te kennen geven4 zeggen ⇒ aannemen, veronderstellen5 aangeven ⇒ tonen, zeggen♦voorbeelden:1 say grace/one's prayers • dank zeggen, biddensay one's lesson • zijn les opzeggenI dare say that • het zou zelfs heel goed kunnen datsay no more! • geen woord meer!; praat er mij niet van!; dat zegt al genoeg!to say nothing of • om nog maar te zwijgen oversay to oneself • bij zichzelf denkenI've something to say to you • ik moet je iets vertellen〈 vaak schertsend〉 as they say • zoals men zegt/dat noemt, zoals dat heetwho shall I say, sir? • wie kan ik zeggen dat er is, meneer?that is to say • met andere woorden, dat wil zeggen, tenminsteto say the least • op zijn zachtst uitgedruktshe is said to be very rich • men zegt dat ze heel rijk is, ze zou heel rijk zijnit is said/they say • men zegt/ze zeggenit says on the bottle • op de fles staatit says here that • hier staat dat3 what have you to say for yourself? • wat heb je ter verdediging aan te voeren?let's do it together, what do you say? • laten we het samen doen, wat zou je daarvan zeggen/vinden?what do you say to this? • wat zou je hiervan vinden/zeggen?4 let's say, shall we say • laten we zeggen/aannemensay it were true • aangenomen/stel dat het waar issay seven a.m. • laten we zeggen/pakweg zeven uur ('s ochtends)5 what time does your watch say? • hoe laat is het op jouw horloge?¶ when all is said and done • alles bij elkaar genomen, al met alno sooner said than done • zo gezegd, zo gedaanit goes without saying • het spreekt vanzelf〈 informeel〉 I'll say, you can say that again, 〈 Amerikaans-Engels〉you said it • zeg dat wel, daar zeg je zo iets, en of!say when • zeg het als 't genoeg is
Страницы