-
81 steadfast
-
82 stock
adj. gewoon, vast--------n. voorraad; aandelen, waarde papieren; houtblok, (boerderij) dieren; moederstam--------v. in voorraad hebbenstock1[ stok]1 stok ⇒ stam, (boom)stronk4 steel5 blok6 familie ⇒ ras, geslacht1 voorraad ⇒ stock, inventaris2 bouillon4 〈 economie〉aandelen(bezit/portefeuille) ⇒ effecten, fonds5 〈Brits-Engels; economie〉overheids/staatspapier♦voorbeelden:1 stock in trade • voorhanden/beschikbare voorraad; kneep (van het vak), trucwhile stocks last • zolang de voorraad strektlay in stock • voorraad inslaantake stock • de inventaris opmakenin stock • in voorraadout of stock • niet in voorraad4 active stocks • actieve/druk verhandelde aandelenbuy/hold stock • aandelen kopen/bezittendeferred stock • uitgestelde aandelen, aandelen met uitgesteld dividend〈 Amerikaans-Engels〉 preferred stock • preferente/prioriteitsaandelen〈 figuurlijk〉 her stock is rising • haar ster gaat op/rijsttake stock in • aandelen kopen van; 〈 figuurlijk〉 zich interesseren voor; 〈 informeel〉vertrouwen, geloven, belang hechten aan1 afkomst ⇒ familie, komaf2 materiaal ⇒ materieel, grondstof♦voorbeelden:IV 〈 meervoud〉♦voorbeelden:————————stock2♦voorbeelden:————————stock3♦voorbeelden:1 stock up on/with sugar • suiker inslaan/hamsterenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
83 stranded
-
84 stuck
adj. vaststuck1[ stuk] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉2 vastgekleefd/geplakt♦voorbeelden:〈 informeel〉 get stuck in! • val aan!, tast toe!he got stuck on mathematics • hij bleef hangen op zijn wiskunde〈 informeel〉 be/get stuck with someone/something • met iemand/iets opgezadeld/opgescheept zitten————————stuck2→ stick stick/ -
85 tenement
n. (particulier) eigendom; vast goed; flatgebouw (in arme wijk)[ tennimmənt]3 → tenement house tenement house/ -
86 thereby hangs a tale
———————— -
87 tie
n. stropdas; veter; knoop; band--------v. vastbinden; knopen; strikkentie1[ taj] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————tie2♦voorbeelden:→ tie up tie up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉4 〈 voornamelijk sport〉gelijk eindigen/spelen/staan met♦voorbeelden:tie a knot • een knoop leggentie back • opbinden, bijeen binden 〈 bijvoorbeeld haar〉3 tie down • de handen binden, bezig houdentie oneself down • zich(zelf) beperkingen opleggentie someone down to • iemand zich laten houden aan→ tie up tie up/ -
88 work
adj. van het werk--------n. werk; arbeid; beroep; werkplaats; handenarbeid; arbeid; handeling; inspanning--------v. werken; arbeiden; aan het werk zetten; lopen, functioneren; veroorzaken; leiden; oplossen; langzaam vooruit komenwork1[ wə:k]2 borduur/hand/naaldwerk♦voorbeelden:have one's work cut out (for one) • ergens de handen aan vol hebbenset to work • aan het werk gaan/zettenset about one's work in the wrong way • verkeerd te werk gaanat work • aan het werk; op het/zijn/haar werkmen at work • werk in uitvoeringbe in regular work • vast werk hebbenthis must be the work of the cat • dit heeft de kat vast gedaanthe work of an hour/a day • een uur(tje)/dag werkout of work • werkloos〈 spreekwoord〉 all work and no play makes Jack a dull boy • 't is een slecht dorp waar het nooit kermis is; de boog kan niet altijd gespannen zijnII 〈 meervoud〉1 oeuvre ⇒ werken, verzameld werk♦voorbeelden:¶ 〈 slang〉 give someone the works • iemand f onder handen nemen; 〈 in het bijzonder〉 iemand om zeep helpen〈voornamelijk Amerikaans-Engels; informeel〉 shoot the works • alles op alles zetten, alles riskerenit's in the works • er wordt aan gewerkt→ public public/————————work2♦voorbeelden:the scheme didn't work • het plan werkte nietwork away • (druk) aan het werk zijnwork on • doorwerkenwork against • tegengaan/werken, belemmerenwork at • werken aan, zijn best doen opit works by electricity • het loopt op elektriciteitwork on • werken aan, bezig zijn metwork to • werken volgens/aan de hand vanwork (up)on • van invloed zijn op, doorwerken in/opwork with • (samen)werken metwork round to • toe werken naar/aansturen opII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verrichten ⇒ tot stand brengen, bewerkstelligen3 in werking zetten ⇒ aanzetten, bedienen, bewerken, in bedrijf houden5 bewerken ⇒ kneden, werken met7 (op)naaien ⇒ stikken, borduren♦voorbeelden:3 work a district • een district afwerken/reizenwork a farm • het boerenbedrijf uitoefenenwork a mine • een mijn exploiterenworked by steam • met stoom aangedrevenwork one's way to the top • zich naar de top werken5 work clay • kleien, boetserenwork someone to tears • iemand in huilen doen uitbarsten -
89 embedded
adj. vast gezet, vast gelegd -
90 lasher
n. Slaat, zwiept; bind vast, snoert vast -
91 lockstep
adj. vast, niet flexibel, niet buigzaam, stijf, niet open voor verandering--------n. stijl van marcheren waarbij soldaten zeer dicht achter elkaar marcheren zodat de stappen van de soldaten precies achter die van de soldaat voor hem overeenkom; regelmaat, vast patroon -
92 -proof
-
93 Alan was stranded in Rome
Alan was stranded in Rome -
94 a firm resolve to stay
-
95 a regular job
-
96 afloat
adj. drijvend; overstroomd; de ronde doende (gerucht)[ əfloot]1 vlot(tend) ⇒ drijvend, varend♦voorbeelden:1 get a boat afloat • een boot vlot maken/krijgenspend a long time afloat • lange tijd op zee doorbrengen3 keep afloat • het hoofd boven water houden, rondkomenget something afloat • iets van de grond krijgen -
97 aground
-
98 air
n. lucht; wind; sfeer; gevoelsuitdrukking; van muziekspelen--------v. luchten; waaienair1[ eə]1 voorkomen ⇒ sfeer, aanzicht♦voorbeelden:have an air of gentility/loneliness • een deftige/eenzame indruk maken2 airs and graces • aanstellerij, kouwe druktegive oneself/put on airs • zich aanstellen, indruk proberen te maken1 lucht ⇒ atmosfeer, dampkring2 lucht ⇒ luchtruim, hemel♦voorbeelden:get some (fresh) air • een frisse neus halenin the open air • in (de) open luchtthe plane has just taken the air • het vliegtuig is zojuist opgestegenby air • met het vliegtuig, per luchtpost3 be/go on the air • in de ether zijn/gaan, uitzenden, uitgezonden wordenthe prime minister went on the air • de eerste minister hield een radio/tv-toespraakover the air • per radiolive on air • van de lucht leven, nauwelijks iets etentread/walk on air • in de wolken/de zevende hemel zijnrumours are in the air • het gerucht doet de rondemy plans are still (up) in the air • mijn plannen staan nog niet vasthe was left in the air • hij werd in het ongewisse gelatenshe was up in the air about it • ze was er erg opgewonden door————————air21 drogen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 bekendmaken ⇒ luchten, ventileren♦voorbeelden:3 air one's grievances/ideas • uiting geven aan zijn klachten/ideeën -
99 assignable
adj. toewijsbaar aan-[ əsajnəbl] 〈 assignably〉 -
100 at/for a flat rate
at/for a flat rate
См. также в других словарях:
vast — [ væst ] adjective ** extremely large: a vast empty plain a vast amount/number/quantity: Our dog eats a vast amount of food each day. a vast range/array: the vast array of computer games available in vast numbers/amounts: People flocked to the… … Usage of the words and phrases in modern English
vast — VAST, Ă, vaşti, te, adj. (Despre spaţii, terenuri, construcţii etc.) Care este foarte întins, care se întinde până departe; de mari dimensiuni, de mari proporţii. ♦ (Despre abstracte) De mare anvergură, de amploare; bogat; complex. – Din fr.… … Dicționar Român
Vast — Vast, a. [Compar. {Vaster}; superl. {Vastest}.] [L. vastus empty, waste, enormous, immense: cf. F. vaste. See {Waste}, and cf. {Devastate}.] [1913 Webster] 1. Waste; desert; desolate; lonely. [Obs.] [1913 Webster] The empty, vast, and wandering… … The Collaborative International Dictionary of English
vast — W2S2 [va:st US væst] adj [Date: 1500 1600; : Latin; Origin: vastus empty, desolate, very large ] 1.) extremely large = ↑huge vast amounts/numbers/quantities/sums etc (of sth) ▪ The government will have to borrow vast amounts of money. ▪ The… … Dictionary of contemporary English
vast — /vast / (say vahst) adjective 1. of very great extent or area; very extensive, or immense. 2. of very great size or proportions; huge; enormous. 3. very great in number, quantity, or amount, etc.: a vast army; a vast sum. 4. very great in degree …
Vast — Vast, n. A waste region; boundless space; immensity. The watery vast. Pope. [1913 Webster] Michael bid sound The archangel trumpet. Through the vast of heaven It sounded. Milton. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
vast — [vast, väst] adj. [L vastus: see WASTE] very great in size, extent, amount, number, degree, etc. n. Archaic a vast space vastly adv. vastness n … English World dictionary
vast|ly — «VAST lee, VAHST », adverb. 1. to a vast extent or degree; immensely: »an explosion vastly more rapid and powerful. 2. exceedingly; extremely; very: »new housing projects vastly superior to the old slums … Useful english dictionary
vast|y — «VAS tee, VAHS », adjective. vast; immense: »I can call spirits from the vasty deep (Shakespeare) … Useful english dictionary
Vast — (lat.), weit ausgedehnt, umfassend … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Vast — (lat.), weit ausgedehnt, umfassend … Kleines Konversations-Lexikon