-
1 proficiency
vaardigheid -
2 cleverness
vaardigheid, handigheid -
3 proficiency
vaardigheid, kundigheid -
4 knack
n. vaardigheid, handigheid; krakend geluid[ næk] 〈 voornamelijk enkelvoud〉1 vaardigheid ⇒ handigheid, slag♦voorbeelden: -
5 readiness
n. bereidheid, bereidwilligheid; vlugheid, vaardigheid, gemak[ reddienəs]2 vlugheid ⇒ vaardigheid, gemak♦voorbeelden: -
6 accomplishment
n. verwerkelijking; missie; kostbaar bezit; goede eigenschap[ əkumplisjmənt] -
7 art
n. kunst--------v. U bent (in de oude of bijbelse taal)art1[ a:t]1 kunst ⇒ bekwaamheid, vaardigheid2 kunst(greep) ⇒ truc, list♦voorbeelden:work of art • kunstwerkthe black art • zwarte kunstII 〈meervoud; voornamelijk Art〉♦voorbeelden:Faculty of Arts • faculteit der letteren————————art2→ be be/ -
8 at
anti tankenAT (anti-tank)at6 door ⇒ naar aanleiding van, als gevolg van, door middel van, via♦voorbeelden:at Christmas • met Kerstmisat the corner • op de hoekbake at 150° degrees centigrade • bakken bij een temperatuur van 150° Celsiusat dinner • bij het dinerat 20 miles an hour • met 20 mijl per uurat noon • 's middagscheap at 10 p. • goedkoop voor 10 penceI am still at school • ik zit nog op schoolat sea • op zeeat full speed • in volle vaartat that time • toen, in die tijdat forty • op veertigjarige leeftijdwe'll leave it at that • we zullen het daarbij latenthe president is hard to get at • het is moeilijk om de president te pakken te krijgensomebody has been at my things • iemand heeft in mijn spullen geneusd/gerommeldat work • aan het werkthey're at it again • ze zijn weer bezighe doesn't know what he's at • hij weet niet wat hij doet/wilhave men at one's command • het bevel voeren over mannenat a glance • met/in één oogopslag→ that that/ -
9 come/play the old soldier (over someone)
come/play the old soldier (over someone)de baas spelen (over iemand) 〈op basis van grotere ervaring/vaardigheid〉English-Dutch dictionary > come/play the old soldier (over someone)
-
10 competence
n. kapaciteit, vermogen (hebben); in staat zijn (om)1 (vak)bekwaamheid ⇒ vaardigheid, (des)kundigheid♦voorbeelden: -
11 computer literacy
computer literacy -
12 craft
n. bekwaamheid (om iets te maken of creëren); creatief project; boot, vliegtuig; sluwheid, ssheid; beroep, vak, bezigheid--------v. met de hand vervaardigen of makencraft1[ kra:ft] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————craft2〈zelfstandig naamwoord; meervoud: craft〉 -
13 degree
n. graad; mate; rang[ digrie:]♦voorbeelden:degree of latitude/longitude • breedte/lengtegraad1 mate ⇒ hoogte, graad, trap♦voorbeelden:1 degrees of ability/skill • niveaus van aanleg/vaardigheidto a high degree • tot op grote hoogtenot in the slightest degree • niet in het minstby degrees • stukje bij beetje, gaandewegto what degree • in hoeverre, tot op welke hoogte -
14 degrees of ability/skill
degrees of ability/skillniveaus van aanleg/vaardigheid -
15 dexterity
-
16 facility
n. installatie, is met gemak te doen; werktuig, apparaat, middel; gemak; talent, kennis, bereidheid[ fəsillətie] 〈meervoud: facilities〉3 vaardigheid ⇒ handigheid, talent♦voorbeelden:facilities for laundering • gelegenheid om te wassenwhere are the facilities? • waar kan ik even mijn handen wassen?, waar is het toilet?a facility in/with mathematics • (een) talent voor wiskundehave an overdraft facility at the bank • rood mogen staan bij de bank -
17 go through the mill
experimenteel lijden of discipline om iemand een zekere graad van kennis of vaardigheid bij te brengen; een moeilijke tijd doormaken gepaard gaande met een bepaalde geestelijke conditiego through the mill -
18 justice
n. rechtvaardigheid; eerlijkheid; wet; rechtszaak; rechter[ dzjustis]I 〈telbaar zelfstandig naamwoord; vaak Justice〉1 rechter♦voorbeelden:2 gerecht ⇒ rechtspleging, justitie♦voorbeelden:1 do justice (to) • recht doen/laten wedervarendo justice to oneself, do oneself justice • zich (weer) waarmaken, aan de verwachtingen voldoento do him justice • ere wie ere toekomtthey did justice to the meal • ze deden de maaltijd eer aanin justice to • om billijk te zijn tegenoverbring someone to justice • iemand voor het gerecht brengen -
19 know-how
know-how1 handigheid ⇒ praktische vaardigheid 〈 tegenover theoretische kennis〉; 〈 in het bijzonder〉 knowhow, technische kennis -
20 mystique
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Cross for the Four Day Marches — Cross for Marching Proficiency Kruis Voor Betoonde Marsvaardigheid Bronze cross, awarded for first successful march Awarded by the Royal Dutch League for Physical Education … Wikipedia
Dutch Military Proficiency Badge — Awarded by Royal Netherlands Army Type Badge Eligibility Military servicemembers Awarded for Military proficiency … Wikipedia
Orderly Medal of the Four Day Marches — Orderly Medal, Obverse … Wikipedia
Jakob Dircksz de Graeff — (* 1571 wahrscheinlich in Emden;[1] † 6. Oktober 1638 in Amsterdam), Vrijheer der Hohen Herrlichkeit Zuid Polsbroek, war ein einflussreicher Amsterdamer Regent und Bür … Deutsch Wikipedia
Trauen — 1. Aus Trauen wird leicht Trauern. – Körte, 6031; Simrock, 10431. Engl.: If you trust before you try, you may repent before you die. (Gaal, 1554.) It.: Chi troppo si fida, spesso grida. (Gaal, 1552.) 2. Bald getraut of (oft) lang geraut (gereut)… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon