-
1 uitspruiten
-
2 uitspruiten
♦voorbeelden: -
3 uitspruiten
гл.общ. давать ростки, распускаться -
4 uitspruiten
v. sprout, shoot up -
5 spout from
uitspruiten, opschieten uit -
6 давать ростки
vgener. uitspruiten -
7 распускаться
vgener. ontluiken, opengaan, uitlopen (о деревьях и т.п.), werken (о растениях), botten, knoppen, knoppen vormen, losgaan, losraken, uitbotten, uitkomen, uitspruiten, zich laten gaan (о человеке), zich openen -
8 run out
run out♦voorbeelden:¶ run out on someone/something • iemand/iets in de steek latenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
9 sprout
n. spruitje, scheut; jongen (slang)--------v. (uit)spruiten, uitlopen, opschieten; doen uitspruiten of opschietensprout1[ spraut] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 spruit ⇒ loot, scheut————————sprout2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
10 braird
n. eerste spruit of look--------v. uitspruiten, boven de grond te voorschijn komen -
11 outshoot
n. uitsteeksel, uitspruiten; schot--------v. beter schieten dan- -
12 redbud
n. boom afkomstig uit Noord Amerika en Euro-Azië met paarse knoppen in bloesem voordat de ronde bladere uitspruiten in de lente, Judasboom (waaarvan wordt aangenomen dat het zo'n boom was waar Judas Iskariot zich aan heeft opgehangen) -
13 sprouting out
(het) uitspruiten, voorkomen, (het) ontspruiten -
14 poindre
poindre [pwẽdr]〈 formeel〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉v1) aanbreken, gloren [dag]2) kwetsen -
15 drageonner
-
16 surgeonner
-
17 давать ростки
vgener. uitspruiten -
18 распускаться
vgener. ontluiken, opengaan, uitlopen (о деревьях и т.п.), werken (о растениях), botten, knoppen, knoppen vormen, losgaan, losraken, uitbotten, uitkomen, uitspruiten, zich laten gaan (о человеке), zich openen -
19 ontspruiten
-
20 uitkomen
1 [terechtkomen, arriveren] arriver3 [uitspruiten; uit het ei komen] sortir4 [bekend worden] s'ébruiter5 [+ voor][bekennen] reconnaître6 [kloppen] être exact8 [m.b.t. publicatie, verschijnen] paraître9 [rondkomen] s'en sortir♦voorbeelden:bij het uitkomen van • à la sortie dehet pad komt op een weg uit • le sentier débouche sur une routede bloemen komen uit • les fleurs éclosenteen pas uitgekomen kuikentje • un poussin qui vient de sortir (de l'oeuf)het uitkomen • la sortie5 (openlijk) voor iets uitkomen • reconnaître (ouvertement) qc.voor zijn mening uitkomen • exprimer son opinionAjax komt uit met drie buitenlandse spelers • Ajax aligne trois joueurs étrangerswedstrijd waarin twee teams tegen elkaar uitkomen • match qui oppose deux équipesuitkomen voor het nationale elftal • jouer dans l'équipe nationale10 iets goed laten uitkomen • bien faire ressortir qc.boven het lawaai uitkomen • dominer le tumulteer niet meer uitkomen • ne plus s'en sortirdat komt mij net goed uit • cela m'arrangedat komt goed uit • cela tombe biendat komt goedkoper uit • cela revient moins cherop hetzelfde uitkomen • revenir au même
Страницы
- 1
- 2