-
1 Ausdruck
Ausdruck1〈m.; meervoud Ausdrücke〉1 uitdrukking ⇒ woord, term3 uitdrukkingswijze ⇒ formulering, stijl4 uitdrukking ⇒ gelaatsuitdrukking, expressie5 uitdrukking ⇒ uitdrukkingskracht, gevoel♦voorbeelden:sich im Ausdruck vergreifen • een verkeerde term gebruikendie Krise fand in dem Streik ihren Ausdruck • de crisis kwam in de staking tot uitingmit dem Ausdruck meiner vorzüglichen Hochachtung • met gevoelens van hoogachtingeine Absicht zum Ausdruck bringen • een bedoeling kenbaar maken3 Flüssigkeit, Gewandtheit im Ausdruck besitzen • (a) vloeiend, gemakkelijk spreken; (b) een vlotte pen, stijl hebbenmit verlorenem Ausdruck dasitzen • in mijmeringen verzonken zittenein Lied mit Ausdruck vortragen • een lied met gevoel voordragen————————Ausdruck2〈m.; meervoud Ausdrucke〉 -
2 Redensart
-
3 manifestieren
manifestieren1 zich manifesteren, tot uitdrukking komen -
4 Aufnahme
Aufnahme〈v.; Aufnahme, Aufnahmen〉2 opneming, opname ⇒ onderbrenging6 opneming, het sluiten♦voorbeelden:2 die Aufnahme in den Spielplan • de opname, opneming in het repertoire3 gastliche Aufnahme finden • gastvrij opgenomen, ontvangen worden(eine) begeisterte Aufnahme finden • enthousiaste reacties krijgendie Aufnahme in der Familie • de opname, het onthaal in het gezindie Aufnahme eines Protokolls • het schrijven van de notulendie Aufnahme eines Unfalls • de protocollering van een ongevaldie Aufnahme eines Konzerts • de opname van een concertdie Aufnahme eines Ausdrucks in eine Sprache • het overnemen van een uitdrukking in een taaldie Aufnahme eines Wortes in ein Wörterbuch • de opneming van een woord in een woordenboek -
5 Ausprägung
-
6 Aussage
-
7 Derbheit
-
8 Formel
Formel〈v.; Formel, Formeln〉♦voorbeelden:etwas auf eine gemeinsame Formel bringen • iets onder één noemer brengen -
9 Idiom
-
10 Niederschlag
Niederschlag〈m.〉♦voorbeelden:2 seinen Niederschlag finden in einem Roman • zijn neerslag vinden, tot uitdrukking komen in een roman -
11 Prägung
-
12 Redewendung
-
13 Wendung
Wendung〈v.; Wendung, Wendungen〉2 (zins)wending ⇒ zegswijze, uitdrukking♦voorbeelden:1 eine Wendung um 180 Grad • een draai, wending van 180 gradeneine Wendung zum Besseren • een wending, keer ten goede -
14 abprägen
abprägen -
15 artikulieren
-
16 ausdrucksvoll
ausdrucksvoll♦voorbeelden: -
17 auseinander
auseinander1 uit elkaar, uiteen ⇒ van elkaar (verwijderd)♦voorbeelden:1 auseinander brechen • uiteenvallen, uit elkaar vallenetwas auseinander brechen • iets in stukken breken〈 informeel〉 etwas auseinander bringen • iets van elkaar losmaken, scheidenetwas auseinander falten • iets uiteen-, openvouwensich auseinander falten • zich splitsen, uiteengaandie Gruppe ging auseinander • de groep ging uiteen, nam afscheidhier gehen unsere Wege auseinander • hier splitsen zich onze wegen〈 informeel〉 das Sofa geht auseinander • de sofa valt uit elkaar, gaat stukder Vorhang geht auseinander • het gordijn gaat open〈 informeel〉 die beiden sind auseinander (gegangen, gelaufen) • die twee zijn uit elkaar (gegaan), uiteen, van elkaar afdie Meinungen gehen stark auseinander • de meningen lopen sterk uiteeneine auseinander klaffende Wunde • een gapende wondihre Standpunkte klaffen weit auseinander • er gaapt een diepe kloof tussen hun standpunten, hun standpunten lopen sterk uiteendie Farbe ist auseinander gelaufen • de verf is uitgelopensich (mit jemandem) auseinander leben • (van iemand) vervreemdenetwas auseinander machen • 〈 (a) informeel〉iets uit elkaar nemen, demonteren; (b) iets open-, uiteenvouwen, openspreidendie Beine auseinander machen, spreizen • de benen spreidenetwas auseinander reißen • iets stuk-, kapotscheuren, iets aan flarden scheureneine Familie auseinander reißen • een gezin uiteenrukkenetwas auseinander rollen • iets uit(een)rollen, openrollen, -spreideneine Karte auseinander rollen • een kaart openrollensich auseinander rollen • zich uiteenrolleneinen Ausdruck auseinander schreiben • een uitdrukking los, in twee woorden schrijvenjemandem etwas auseinander setzen • iemand iets uiteenzetten, uitleggen, verklarensich (mit jemandem) auseinander setzen • (a) besprekingen voeren, van gedachten wisselen (met iemand); (b) (met iemand) in nadere discussie treden • 〈 (c) juridisch〉 (met iemand) tot een vergelijk komensich mit einer Sache auseinander setzen • zich intensief, kritisch met iets bezighoudenauseinander sprengen • 〈 figuurlijk〉uiteenvliegen, -stuivenetwas auseinander sprengen • iets doen uiteenspatten, opblazenDemonstranten auseinander sprengen • betogers uiteenjagen, -drijvenauseinander strebende Ansichten • uiteenlopende, van elkaar afwijkende meningenauseinander strebende Linien • divergerende, uiteenlopende lijnenauseinander strebende Wege • uiteenlopende wegenauseinander ziehen • uiteengaanetwas auseinander ziehen • iets uitrekken, opentrekkensich auseinander ziehen • (beginnen te) rekken, langer wordendie Spitzengruppe zieht sich auseinander • er vallen gaten in de kopgroep -
18 ausprägen
ausprägen♦voorbeelden:♦voorbeelden: -
19 aussprechen
aussprechenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 uitspreken, ten einde sprekenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 uitspreken ⇒ zeggen, uiten♦voorbeelden:ein Urteil aussprechen • een oordeel vellender Regierung das Vertrauen aussprechen • zijn vertrouwen in de regering uitspreken3 tot uitdrukking komen, zich uiten ⇒ zich openbaren♦voorbeelden: -
20 derb
- 1
- 2