-
21 tread the boards
toneelspeler zijn (theater) -
22 a heavy tread
een zware stap/gang -
23 don't tread on the grass
don't tread on the grass -
24 follow/tread in someone's footsteps
follow/tread in someone's footstepsEnglish-Dutch dictionary > follow/tread in someone's footsteps
-
25 fools rush in where angels fear to tread
de meester in zijn wijsheid gist,de leerling in zijn waan beslistde meester in zijn wijsheid gist, de leerling in zijn waan beslist; 〈 ongeveer〉 de ekster wil zingen tegen de nachtegaalEnglish-Dutch dictionary > fools rush in where angels fear to tread
-
26 walk/more with (a) velvet tread
walk/more with (a) velvet treadmet zachte/onhoorbare pas lopen -
27 air
n. lucht; wind; sfeer; gevoelsuitdrukking; van muziekspelen--------v. luchten; waaienair1[ eə]1 voorkomen ⇒ sfeer, aanzicht♦voorbeelden:have an air of gentility/loneliness • een deftige/eenzame indruk maken2 airs and graces • aanstellerij, kouwe druktegive oneself/put on airs • zich aanstellen, indruk proberen te maken1 lucht ⇒ atmosfeer, dampkring2 lucht ⇒ luchtruim, hemel♦voorbeelden:get some (fresh) air • een frisse neus halenin the open air • in (de) open luchtthe plane has just taken the air • het vliegtuig is zojuist opgestegenby air • met het vliegtuig, per luchtpost3 be/go on the air • in de ether zijn/gaan, uitzenden, uitgezonden wordenthe prime minister went on the air • de eerste minister hield een radio/tv-toespraakover the air • per radiolive on air • van de lucht leven, nauwelijks iets etentread/walk on air • in de wolken/de zevende hemel zijnrumours are in the air • het gerucht doet de rondemy plans are still (up) in the air • mijn plannen staan nog niet vasthe was left in the air • hij werd in het ongewisse gelatenshe was up in the air about it • ze was er erg opgewonden door————————air21 drogen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 bekendmaken ⇒ luchten, ventileren♦voorbeelden:3 air one's grievances/ideas • uiting geven aan zijn klachten/ideeën -
28 fool
n. gek, dwaas; clown, gekkemaker--------v. in de maling nemen; iemand beet nemen; malen; van woordspeling gebruik makenfool1[ foe:l]1 dwaas ⇒ gek, zot(skap), stommeling♦voorbeelden:make a fool of oneself • zich (dwaas) aanstellenmake a fool of someone • iemand voor de gek houdenbe fool enough to • zo dwaas zijn om tebe a fool for one's pains • stank voor dank krijgenbe a fool for • gek zijn ophe's nobody's/no fool • hij is niet van gisterenbe enough of a fool to • zo gek zijn om te〈 spreekwoord〉 fools rush in where angels fear to tread • de meester in zijn wijsheid gist, de leerling in zijn waan beslist; 〈 ongeveer〉 de ekster wil zingen tegen de nachtegaal1 dessert van stijf geklopte room, ei, suiker en vruchten————————fool2〈 bijvoeglijk naamwoord〉 〈voornamelijk Amerikaans-Engels; informeel〉————————fool31 gek doen♦voorbeelden:2 fool about/around • rondlummelen, aanrommelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
29 foot
n. voet; been; meeteenheid; stap; voetstuk, poot (v.e. bed); randen (v.e. blad papier)--------v. dokken; te voet gaan; dansenfoot1[ foet] 〈meervoud: feet〉5 onderste/achterste/laatste deel ⇒ (uit)einde♦voorbeelden:I won't set foot in that house • ik zet geen voet in dat huisstand on one's own feet • op eigen benen staanfoot by foot • voet(je) voor voet(je)on one's feet • op de been, overeind; er (weer) bovenop, beter; onvoorbereidput on one's feet • op de been/er bovenop helpenhave a foot in the door • de eerste stap gezet hebbenhave one foot in the grave • met een been in het graf staanhave/keep one's feet (set) (firmly) to/on the ground • met beide benen op de grond staancarry/sweep someone off his feet • iemand meeslependig in one's feet • z'n poot stijf houdenget to one's feet • opstaanjump to one's feet • opspringenkeep (on) one's feet • overeind/op de been blijvennot put a foot wrong • geen fout makenrecover one's feet • weer overeind komen/krabbelentread under foot • onderdrukkenmy foot! • kom nou!1 tred ⇒ gang, (voet)stap♦voorbeelden:swift of foot • vlug ter been————————foot2〈zelfstandig naamwoord; meervoud: foot, feet〉————————foot3♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
30 footstep
n. voetstap; stap, schrede; trap, tredefootstep♦voorbeelden: -
31 heel
n. hak, hiel--------v. slagzij maken; een hak op schoen bevestigenheel1[ hie:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 〈 benaming voor〉 uiteinde ⇒ onderkant; korst 〈 van kaas〉; kapje 〈 van brood〉; 〈 plantkunde〉 hieltje♦voorbeelden:¶ bring to heel • kleinkrijgen, in het gareel brengendig one's heels in • het been stijf houdendrag one's heels • opzettelijk treuzelenhe took to his heels • hij koos het hazenpadturn on one's heel • zich plotseling omdraaiendown at heel, 〈 Amerikaans-Engels〉down at the heel • met scheve hakken, afgetrapt; 〈 figuurlijk〉 haveloosat/on/upon the heels • op de hielen, vlak achtertread on the heels of • op de hielen zittenunder someone's heel • geknecht door/onder de laars van iemandheel! • achter! 〈 tegen hond〉→ clean clean/————————heel2♦voorbeelden:¶ heel over • overhellen, slagzij makenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
32 toe
n. teen; voorste gedeelte v.e. sok--------v. met de tenen aanraken; een schop geven (slang)toe1[ too] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 teen ⇒ neus, punt♦voorbeelden:on one's toes • alertkeep on one's toes • altijd bij de pinken zijnkeep someone on his toes • iemand achter de broek zitten————————toe2〈 werkwoord〉 -
33 velvet
adj. fluweel--------n. fluweel[ velvit]♦voorbeelden:¶ walk/more with (a) velvet tread • met zachte/onhoorbare pas lopen→ black black/ -
34 water
adj. bij het water behorend--------n. water; vloeistof; water hoogstand; regenwater, zeewater, rivierwater etc; waterbron; helderheid (bij juweel)--------v. water geven; wateren; sproeien; vollopen met speeksel (mond); water aanvoer; verdunnenwater1[ wo:tə]3 (oplossing in) water ⇒ watertje, eau5 urine♦voorbeelden:〈 scheepvaart〉 make/take water • water maken/in krijgenrunning water • stromend watertread water • watertrappelen4 at high/low water • bij hoog/laagwaterthat is water under the bridge • dat is verleden tijdrun like water off a duck's back • niet het minste effect hebbenhold water • steek houdenof the first water • van het eerste/zuiverste water 〈 ook figuurlijk〉II 〈 meervoud〉♦voorbeelden:→ still still/————————water21 tranen ⇒ lopen, wateren♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 van water voorzien ⇒ bespoelen, besproeien♦voorbeelden:a watered-down version • een verwaterde versie
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Tread — Tread, v. i. [imp. {Trod}; p. p. {Trodden}, {Trod}; p. pr. & vb. n. {Treading}.] [OE. treden, AS. tredan; akin to OFries. treda, OS. tredan, D. & LG. treden, G. treten, OHG. tretan, Icel. tro?a, Sw. tr[*a]da, tr[ a]da, Dan. tr[ae]de, Goth. trudan … The Collaborative International Dictionary of English
Tread — Tread, v. t. 1. To step or walk on. [1913 Webster] Forbid to tread the promised land he saw. Prior. [1913 Webster] Methought she trod the ground with greater grace. Dryden. [1913 Webster] 2. To beat or press with the feet; as, to tread a path; to … The Collaborative International Dictionary of English
Tread — Tread, n. 1. A step or stepping; pressure with the foot; a footstep; as, a nimble tread; a cautious tread. [1913 Webster] She is coming, my own, my sweet; Were it ever so airy a tread, My heart would hear her and beat. Tennyson. [1913 Webster] 2 … The Collaborative International Dictionary of English
tread — ► VERB (past trod; past part. trodden or trod) 1) walk in a specified way. 2) press down or crush with the feet. 3) walk on or along. ► NOUN 1) a manner or the sound of walking … English terms dictionary
tread — [tred] vt. TROD or (in tread water: see phr. below) treaded, trodden or trod or (in tread water) treaded, treading, trod [ME treden < OE tredan, akin to Ger treten < IE * dreu < base * drā, to run, step > TRAP1] 1. to walk on, in,… … English World dictionary
tread — tread; tread·er; un·tread; … English syllables
tread — [n] walk footstep, footsteps, gait, march, pace, step, stride, trace, track, tramp; concepts 149,284 tread [v] walk; bear down ambulate, crush, foot, hike, hoof, march, oppress, pace, plod, quell, repress, squash, stamp, stamp on, step, step on,… … New thesaurus
tread — index perambulate, step Burton s Legal Thesaurus. William C. Burton. 2006 … Law dictionary
tread on — index mistreat, spurn Burton s Legal Thesaurus. William C. Burton. 2006 … Law dictionary
tread — tread1 [tred] v past tense trod [trɔd US tra:d] past participle trodden [ˈtrɔdn US ˈtra:dn] ▬▬▬▬▬▬▬ 1¦(step in/on)¦ 2 tread carefully/warily/cautiously etc 3¦(crush)¦ 4 tread a path 5 tread water 6¦(walk)¦ 7 tread the boards ▬▬▬▬▬▬▬ [: Old … Dictionary of contemporary English
tread — [[t]tre̱d[/t]] treads, treading, trod, trodden 1) VERB If you tread on something, you put your foot on it when you are walking or standing. [V on n] Oh, sorry, I didn t mean to tread on your foot... [V on n] I had white rugs on the floor, but… … English dictionary