-
81 brace
összekötő rúd, merevítő szalagvas, vaskapocs, dúc to brace: dúcol, merevít, rácsoz, kitámaszt, felüdít* * *[breis] 1. noun1) (something that draws together and holds tightly: a brace to straighten teeth.) kapocsvas; fogszabályozó2) (a pair usually of game-birds: a brace of pheasants.) egy pár2. verb(to make (often oneself) firm or steady: He braced himself for the struggle.) megerősít- braces- bracing -
82 brace
[breis] 1. noun1) (something that draws together and holds tightly: a brace to straighten teeth.) suporte2) (a pair usually of game-birds: a brace of pheasants.) par2. verb(to make (often oneself) firm or steady: He braced himself for the struggle.) fortalecer-se- braces- bracing* * *brace1[breis] n 1 tira, cinto, atadura, braçadeira, junção, grampo. 2 reforço, suporte, esteio. 3 par, casal (de caça pequena). 4 Archit escora, pontalete, espeque. 5 Typogr, Mat chave, colchete. 6 Naut braço. 7 cordas do tambor (para esticar o couro). • vt+vi 1 dar força ou firmeza a, suportar, apoiar, reforçar. 2 fixar, segurar, manter no lugar. 3 colocar braçadeiras, cintas, tiras. 4 esticar, retesar. 5 Naut bracear.————————brace2[breis] n arco de pua. -
83 brace
n. matkap kolu, destek, bağ; çift, iki; pantolon askısı; prasya (gemi)————————v. desteklemek, güçlendirmek; bağlamak; canlandırmak, neşelendirmek, zindeleştirmek* * *[breis] 1. noun1) (something that draws together and holds tightly: a brace to straighten teeth.) bağ, kuşak, askı,gergi2) (a pair usually of game-birds: a brace of pheasants.) çift2. verb(to make (often oneself) firm or steady: He braced himself for the struggle.) dayanmak, destek olmak; kendini hazırlamak- braces- bracing -
84 brace
[breis] 1. noun1) (something that draws together and holds tightly: a brace to straighten teeth.) spona2) (a pair usually of game-birds: a brace of pheasants.) par2. verb(to make (often oneself) firm or steady: He braced himself for the struggle.) pripraviti se (duševno)- braces- bracing* * *I [breis]nounspona, vez; obveza; nosilni jermen; opornik; plural naramnice; plural oklepaj (); opora, proteza; vhod v jamo (rudnik); par, dvojicain a brace of shakes — takoj, kakor bi trenilnautical slang to splice the main brace — popivatibrace and hit technical vrtaloII [breis]transitive verbzvezati, speti; figuratively ojačiti, okrepiti; napetito be braced — biti srečen, dobre voljeto brace o.s. for — zbrati moči zato brace o.s. up to — opomoči se -
85 nerve
[nə:v] 1. noun1) (one of the cords which carry messages between all parts of the body and the brain.) živec2) (courage: He must have needed a lot of nerve to do that; He lost his nerve.) korajža3) (rudeness: What a nerve!) predrznost2. verb(to force (oneself) to have enough courage (to do something): He nerved himself to climb the high tower.) opogumiti se- nerves- nervous
- nervously
- nervousness
- nervy
- nerviness
- nerve-racking
- nervous breakdown
- nervous system
- get on someone's nerves* * *I [nə:v]nounanatomy živec, živčni končič; figuratively hladnokrvnost, pogum, odločnest, moč; botany žila lista; zoology žilica v krilu insekta; colloquially predrznost; plural živčnost, živčevje; poetically kitahe is a bag of nerves — prenapet je, ima zrahljane živcea fit of nerves — živčnost, živčni napadto get on s.o.'s nerves — iti komu na živce, dražitito have the nerve to do s.th. — imeti pogum kaj narediti, drzniti si kaj nareditito lose one's nerve — zgubiti pogum, zbati sefiguratively to strain every nerve — napeti vse sileII [nə:v]transitive verbopogumiti, okrepitito nerve o.s. — opogumiti se, zbrati pogum -
86 ready
['redi]1) ((negative unready) prepared; able to be used etc immediately or when needed; able to do (something) immediately or when necessary: I've packed our cases, so we're ready to leave; Is tea ready yet?; Your coat has been cleaned and is ready (to be collected).) pripravljen2) ((negative unready) willing: I'm always ready to help.) pripravljen3) (quick: You're too ready to find faults in other people; He always has a ready answer.) pripravljen4) (likely, about (to do something): My head feels as if it's ready to burst.) tik pred tem, da•- readily
- ready cash
- ready-made
- ready money
- ready-to-wear
- in readiness* * *I [rédi]adjectivepripravljen, gotov; hiter, brz; spreten, vešč, okreten, sposoben (at, in v, pri); voljan, rad; nagnjen (k); neposreden, bližnji, ki je na dosegu, pri roki, primeren; udoben, lahek, preprost; kratek, direkten (način, pot); commerce uporaben; otipljiv, prijemljiv, čist; archaic takojšen (o plačilu)a ready consent — hitra, takojšnja privolitevready for sea — pripravljen za odhod na morje, za izplutjea ready pen figuratively spreten piseca ready reply — hiter, odrezav odgovora ready workman — spreten, okreten delaveca ready writer — pisatelj, ki hitro ustvarjathe readiest way — najpreprostejši, najlažji način ( to pay one's debts plačevanja dolgov)tickets ready! — pripravite vozovnice, prosim!I am ready to go — pripravljen sern za odhod, da gremhe is not clever, but he is ready — on ni bister, a kaže dobro voljohe is ready to get angry — on hitro vzkipi, se razjezito find a ready market (sale) — naleteti na dober odjem, dobro iti v prodajohe seized the readiest weapon — pograbil je prvo orožje, ki mu je prišlo v rokeready, steady, go! sport pripravljeni, pozor, zdaj!II [rédi]adverbpripravljeno, gotovo; takoj, precej; lahko; vnaprejIII [redi]noun(večinoma the ready) slang razpoložljiv, gotov denar; gotovinamilitary položaj puške, ki je pripravljena za streljanje; military at the ready — pripravljen za strel(janje) (o puški)IV [rédi]transitive verbpripraviti -
87 brace
• tukea• tukisidos• tuki• noja• jännittää• housunkannattimet• varsi• vinotuki• sidehirsi• aaltosulkuprinting (graphic) industry• aaltosulkumerkki• vahvistaa• yhdistää• poranvarsi• pora• pönkä• pönkkä• kiristää• kannattaja• jäykiste• kannatin• hammasraudat• hakanen• pari• piristää* * *breis 1. noun1) (something that draws together and holds tightly: a brace to straighten teeth.) tuki2) (a pair usually of game-birds: a brace of pheasants.) pari2. verb(to make (often oneself) firm or steady: He braced himself for the struggle.) koota voimansa- braces- bracing -
88 go
n. Japans bordspel voor twee personen in ruiten verdeeld door 19 horizontale en 19 vertikale lijnen--------n. poging; enthousiasme; activiteit (spreektaal)--------v. lopen, gaan; gaan (rijden); aankomen; wordengo11 poging3 pit ⇒ fut, energie4 aanval♦voorbeelden:have a go doing something • iets proberen te doen2 at/in one go • in één klap, in één keerhave a go at • een aanval doen op; uitvallen tegen, van leer trekken tegen¶ be all the go • in de mode zijn, erg in trek zijnmake a go of it • er een succes van makenit 's all go • het is een drukte van je welste(up)on the go • in de weer, in volle actie(it 's) no go • het kan niet, het lukt nooit→ near near/————————go21 goed functionerend ⇒ in orde, klaar♦voorbeelden:————————go31 gaan ⇒ starten, vertrekken; beginnen, aanvatten, aanvangen2 gaan ⇒ voortgaan, lopen, reizen12 vooruitgaan ⇒ vorderen, opschieten18 verdwijnen ⇒ wijken, afgeschaft worden, afgevoerd worden23 beschikbaar/voorhanden zijn♦voorbeelden:go fetch! • zoek!, apporte! 〈 tegen hond〉go to find someone • iemand gaan zoekengo fishing • uit vissen gaanleave go of • loslaten, laten gaanlook where you are going! • kijk uit je doppen!〈 informeel〉 don't go saying that! • zeg dat nou toch niet!go shopping • gaan winkelenwho goes there? • wie daar? 〈 vraag naar wachtwoord〉go aside • opzij gaan, zich even terugtrekkengo near to do/doing something • iets bijna doengo on an errand • een boodschap (gaan) doengo on a journey • op reis gaango on the pill • aan de pil gaango on the stage • bij het toneel gaanready, steady, go! • klaar voor de start? af!2 go by air/car • met het vliegtuig/de auto reizengo for a walk • een wandeling maken1the forks go in the top drawer • de vorken horen in de bovenste la1where do you want this cupboard to go? • waar wil je deze kast hebben?3plus any cash that was going • plus wat voor geld er maar beschikbaar wasgo aboard • aan boord gaango abroad • naar het buitenland gaango straight • rechtop lopengo along that way • die weg nemen/volgengo from bad to worse • van kwaad tot erger vervallenthe difference goes deep • het verschil is erg grootgo in fear of one's life • voor zijn leven vrezenas things go • in vergelijking, in het algemeengo armed • gewapend zijnit will go hard with him • het zal erg moeilijk voor hem wordenhow are things going? • hoe gaat het ermee?how is work going? • hoe staat het met het werk?go slow • een langzaam-aan-actie houdenthe tune goes like this • het wijsje kt als volgt10 go well • goed aflopen, goed komen11 how did the exam go? • hoe ging het examen?go in someone's favour • in iemands voordeel uitvallenwhat he says goes • wat hij zegt, gebeurt ook12 how is the work going? • hoe vordert het (met het) werk?go unpunished • ongestraft wegkomengoing!, going!, gone! • eenmaal! andermaal! verkocht!16 go on • besteed worden/gespendeerd worden aanmy complaints went unnoticed • mijn klachten werden niet gehoordthe cook must go • de kok moet gaanhe paid as he went • hij betaalde directit only goes to show • zo zie je maargo (a-)begging • geen aftrek vinden, niet gewild zijnif these things are going begging I'll take them • als niemand (anders) ze wil, neem ik ze wel〈Brits-Engels; informeel〉 go and do something • iets gaan doen; zo maar even iets doen; zo dwaas zijn iets te doenlet oneself go • zich laten gaan, zich ontspannen; zich verwaarlozenanything goes • alles is toegestaanhe kept going like this • hij deed telkens zogo carefully • heel bedachtzaam/behoedzaam te werk gaango easy • het rustig(er) aan (gaan) doengo easy with • aardig/vriendelijk zijn tegen〈 informeel〉 here goes! • daar gaat ie (dan)!〈 informeel〉 here we go again • daar gaan we weer, daar heb je het weerthere it goes • weg, foetsie; kapotgo wrong • een fout maken, zich vergissen; fout/mis gaan, de mist in gaan; 〈 informeel〉stuk gaan, het begeven 〈 van apparaat〉; het verkeerde pad opgaan→ go about go about/, go across go across/, go after go after/, go against go against/, go ahead go ahead/, go along go along/, go around go around/, go at go at/, go away go away/, go back go back/, go beyond go beyond/, go by go by/, go down go down/, go far go far/, go for go for/, go forward go forward/, go in go in/, go into go into/, go off go off/, go on go on/, go out go out/, go over go over/, go round go round/, go through go through/, go to go to/, go together go together/, go under go under/, go up go up/, go with go with/, go without go without/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:go the same way • dezelfde kant opgaango the shortest way • de kortste weg nemen¶ go it alone • iets/het helemaal alleen doengo it strong • er hard tegenaan gaan; overdrijven, het er dik op leggen♦voorbeelden:go absent • afwezig blijvengo bad • slecht worden, bedervengo blind • blind wordengo broke • al zijn geld kwijtrakengo cold • koud wordengo hot and cold • het (afwisselend) warm en koud krijgengo hungry • honger krijgengo ill/sick • ziek wordenthe milk went sour • de melk werd zuurgoing fifteen • bijna vijftien (jaar), naar de vijftien toe -
89 fix
I [fɪks]1) colloq. (quandary) pasticcio m., guaio m.to be in a fix — essere in un bel pasticcio o nei pasticci
2) colloq. (dose) (of drugs) dose f., buco m.to get a fix — bucarsi, farsi
3) colloq. (rigged arrangement)II [fɪks]to take a fix on — fare il punto di [ ship]
1) (set) fissare, stabilire [date, venue, price, limit]; determinare [chronology, position on map]2) (organize) organizzare [meeting, visit]; preparare [drink, meal]to fix one's hair — mettersi a posto o sistemarsi i capelli
3) (mend) aggiustare, riparare [article, equipment]; (sort out) risolvere [ problem]4) (attach, insert) fissare, montare [handle, shelf]; attaccare [ notice] (on su; to a); piantare [stake, nail] ( into in); fissare, attaccare [rope, string] (to a); fig. fare cadere [ suspicion] (on su); attribuire, dare [ blame] (on a)5) (concentrate) fissare, concentrare [ attention] (on su); riporre [ hopes] (on in); fissare, rivolgere [ thoughts] (on su)to fix one's gaze on sb. — fissare qcn
7) colloq. (get even with)8) art. biol. chim. fot. tess. fissare•- fix on- fix up* * *[fiks] 1. verb1) (to make firm or steady: He fixed the post firmly in the ground; He fixed his eyes on the door.) fissare2) (to attach; to join: He fixed the shelf to the wall.) fissare3) (to mend or repair: He has succeeded in fixing my watch.) riparare4) (to direct (attention, a look etc) at: She fixed all her attention on me.) fissare, dirigere5) ((often with up) to arrange; to settle: to fix a price; We fixed (up) a meeting.) fissare6) (to make (something) permanent by the use of certain chemicals: to fix a photgraphic print.) fissare7) (to prepare; to get ready: I'll fix dinner tonight.) preparare2. noun(trouble; a difficulty: I'm in a terrible fix!) pasticcio- fixation- fixed
- fixedly
- fixture
- fix on
- fix someone up with something
- fix up with something
- fix someone up with
- fix up with* * *fix /fɪks/n.2 (fam.) situazione difficile (o imbarazzante); difficoltà; pasticcio; imbroglio: to be in [to get (oneself) into] a fix, essere [mettersi] in un pasticcio (o nei guai); to get sb. out of a fix, tirare q. fuori dai guai3 (fam.) soluzione; riparazione; aggiustatura: a quick fix to our problem, una soluzione rapida del nostro problema; (comput.) bug fix, correzione dei bug4 ( slang) evento (incontro sportivo, elezione, ecc.) truccato; imbroglio: The match was a fix, l'incontro era truccato● to get a fix on st., (naut., aeron.) determinare la posizione di qc.; (fig. fam.) farsi un'idea chiara di qc.; capire com'è fatto qc.♦ (to) fix /fɪks/A v. t.1 fissare; attaccare: to fix a bookcase to the wall, fissare una libreria al muro; to fix st. in place (o in position) fissare qc. al suo posto2 fissare; fermare: to fix one's eyes on st., fissare gli occhi su qc.; to fix a name in one's mind, imprimersi un nome nella mente4 fissare; stabilire; determinare: to fix an appointment, fissare un appuntamento; to fix a date [prices], fissare una data [prezzi]5 accomodare; aggiustare; riparare: to fix a broken machine, riparare una macchina guasta; DIALOGO → - Computer problems- Has anyone come to fix your computer?, è venuto qualcuno ad aggiustarti il computer? NOTA D'USO: - to mend, to fix o to repair?-6 (fam.) sistemare; mettere in ordine: He's already fixed everything, ha già sistemato tutto lui; If you want to meet him, I can fix it, se vuoi incontrarlo, posso occuparmene io; to fix one's hair, mettersi in ordine (o sistemarsi) i capelli; to fix one's face, sistemarsi (o rifarsi) il trucco7 (fam. USA) preparare: to fix lunch, preparare il pranzo; Can I fix you a drink?, posso darti qualcosa da bere?8 (biol., fotogr.) fissare9 (fam., eufem.) sistemare; mettere a posto; conciare (fam.): I'm going to fix him!, lo sistemo io, quello!10 (fam.) comprare (il risultato di un'elezione, una gara, ecc.); truccare; comprare la vittoria in: to fix the vote, truccare le votazioni; to fix a judge, corrompere un giudiceB v. i.1 fissarsi; diventare solido2 (fam. USA) avere intenzione; progettare: I'm fixing to go abroad, ho intenzione d'andare all'estero● to fix one's affection on sb., riporre il proprio affetto in q. □ (naut.) to fix the position, orientarsi; fare il punto □ (mil.) to fix bayonets, inastare la baionetta: Fix bayonets!, baionetta in canna! □ to fix the blame on sb., dare la colpa a q. □ (econ.) to fix a ceiling price for st., calmierare il prezzo di qc. □ (econ.) to fix a quota for st., contingentare qc.* * *I [fɪks]1) colloq. (quandary) pasticcio m., guaio m.to be in a fix — essere in un bel pasticcio o nei pasticci
2) colloq. (dose) (of drugs) dose f., buco m.to get a fix — bucarsi, farsi
3) colloq. (rigged arrangement)II [fɪks]to take a fix on — fare il punto di [ ship]
1) (set) fissare, stabilire [date, venue, price, limit]; determinare [chronology, position on map]2) (organize) organizzare [meeting, visit]; preparare [drink, meal]to fix one's hair — mettersi a posto o sistemarsi i capelli
3) (mend) aggiustare, riparare [article, equipment]; (sort out) risolvere [ problem]4) (attach, insert) fissare, montare [handle, shelf]; attaccare [ notice] (on su; to a); piantare [stake, nail] ( into in); fissare, attaccare [rope, string] (to a); fig. fare cadere [ suspicion] (on su); attribuire, dare [ blame] (on a)5) (concentrate) fissare, concentrare [ attention] (on su); riporre [ hopes] (on in); fissare, rivolgere [ thoughts] (on su)to fix one's gaze on sb. — fissare qcn
7) colloq. (get even with)8) art. biol. chim. fot. tess. fissare•- fix on- fix up -
90 ■ keep up
■ keep upA v. t. + avv.1 tenere su; tenere alto; sostenere; reggere: Four pillars keep up the roof, quattro pilastri sostengono il tetto; to keep up one's trousers with braces, tenere su i pantaloni con le bretelle; Keep your head up!, tieni su (o tieni alta) la testa!2 impedire a (q.) di andare a letto; tenere alzato; tenere in piedi: The hurricane kept us up all night, l'uragano ci tenne alzati tutta la notte3 tenere alto ( il morale, ecc.); tenere su: I often hum to keep my spirits up, spesso canticchio per tenermi su il morale; Keep up your courage!, fatevi animo!4 tenere (o mantenere) alto ( un prezzo, ecc.): to keep the price of oil up, tenere alto il prezzo del petrolio5 mantenere; curare la manutenzione di; tenere bene: This house is too expensive to keep up, questa casa è troppo costosa da mantenere; to keep up an army, equipaggiare e mantenere un esercito6 continuare; mantenere; proseguire; protrarre: to keep up a regular supply of st., mantenere regolari rifornimenti di qc.; to keep up a steady fire, mantenere un ininterrotto fuoco di fucileria; The attack was kept up all day, l'attacco si protrasse per tutto il giorno7 mantenere; mantenere vivo; continuare a praticare: Old customs are still kept up here, qui si praticano ancora le vecchie usanze; to keep up a friendship with sb., mantenere viva l'amicizia con q.; to keep up the pressure, mantenere la pressione; to keep up a family tradition, mantenere viva una tradizione familiare; to keep up the conversation, tenere viva la conversazione8 mantenere in esercizio; continuare a esercitare: to keep up one's French, tenersi in esercizio in franceseB v. i. + avv.1 stare su; stare in piedi: How does that house of cards keep up?, come fa a stare in piedi quel castello di carte?3 non andare a dormire; restare alzato; restare in piedi4 (spec. del tempo) continuare; durare; reggere: Do you think the fine weather will keep up?, credi che durerà (o reggerà) il bel tempo?; The rain kept up for three days, continuò a piovere per tre giorni5 stare al passo; andare di pari passo: We stopped every now and then to allow him to keep up, ci fermavamo ogni tanto per permettergli di stare al passo con noi; I did my best to keep up with the other runners, feci di tutto per non rimanere indietro rispetto agli altri corridori6 (fig.) stare alla pari; tenere il passo; tenere dietro; seguire: Do you think you can keep up?, credi che ce la farai a tenere il passo?; to keep up with the rest of the class, tenere il passo degli altri studenti della classe; Supplies can't keep up with demand, i rifornimenti non riescono a tener dietro alla domanda; Pensions are not keeping up with inflation, le pensioni non tengono il passo dell'inflazione; He speaks so fast I can't keep up with what he's saying, parla così in fretta che non riesco a seguire quello che dice □ to keep up appearances, salvare le apparenze □ (fam.) Keep up the good work!, ben fatto, continua così! □ (fig.) to keep one's guard up, tenere la guardia alta □ to keep oneself up, stare ritto; tenersi eretto; ( anche) mantenersi (o stare) a galla. -
91 ♦ nerve
♦ nerve /nɜ:v/n.1 [uc] (anat. e fig.) nervo: a fit of nerves, un attacco di nervi; to calm one's nerves, calmare i propri nervi; to steady sb. 's nerves, distendere i nervi di q.; olfactory nerves, nervi olfattori; He has nerves of steel, ha nervi d'acciaio; His nerves are on edge, ha i nervi a fior di pelle2 (pl.) nerbo (fig.); forza; resistenza; vigore: Good laws are the nerves of a State, le buone leggi sono il nerbo dello Stato; His nerve failed him, gli sono venute meno le forze3 (pl.) nervi; nervosismo: DIALOGO → - Before an exam- It sounds like nerves to me, a me sembra nervosismo4 saldezza di nervi; coraggio; autocontrollo; animo; sangue freddo (fig.): to lose one's nerve, perdersi d'animo; a man of nerve, un uomo dotato di sangue freddo (o padrone dei suoi nervi); ( calcio) The shoot-out is a test of nerve, i rigori sono una prova della saldezza di nervi ( di una squadra)5 (fam.) impudenza; sfacciataggine; faccia tosta; bel coraggio: You have nerve!, hai una bella faccia tosta!; bel coraggio!6 (bot., zool.) nervatura● (mil.) nerve agent, gas nervino □ (anat.) nerve cell, cellula nervosa □ (anat.) nerve centre, centro nervoso; ganglio ( anche fig.) □ (anat.) nerve ending, terminazione nervosa □ (mil.) nerve gas, gas nervino □ (anat.) nerve knot, ganglio nervoso □ nerve-racking = nerve-wracking ► sotto □ a nerve-shattering noise, un rumore che scuote i nervi □ nerve-wracking, esasperante; irritante; DIALOGO → - Discussing university- The first presentation was quite nerve-wracking, but it was easier after that, ero molto tesa per la prima presentazione ma dopo è stato tutto più facile □ to get nerves, innervosirsi □ to get on sb. 's nerves, dare ai nervi a q.; urtare i nervi di q. □ nerve strain, tensione nervosa □ not to know what nerves are, non avere mai il nervosismo; essere sempre calmo; non scomporsi mai □ Some nerve!, che faccia tosta! □ (fig.) to strain every nerve, fare ogni sforzo; mettercela tutta □ Her nerves went to pieces, è crollata; ha avuto una crisi di nervi.(to) nerve /nɜ:v/v. t.rinvigorire; tonificare; incoraggiare; fortificare; temprare (fig.)● to nerve oneself, farsi forza; farsi animo; farsi coraggio: You must nerve yourself for this difficult task, devi farti forza per l'arduo compito che ti sta dinanzi. -
92 sure
sure [∫ʊər]1. adjectivea. ( = safe) sûr ; [success] assuréb. ( = definite) sûr• it's sure to rain il va pleuvoir, c'est sûr• sure thing! (inf) oui bien sûr !c. ( = positive) sûr• I'm not sure how/why/when je ne sais pas très bien comment/pourquoi/quand• to be/feel sure of o.s. être/se sentir sûr de soi► for sure• do you know for sure? êtes-vous absolument sûr ?• better get a ticket beforehand and make sure il vaut mieux prendre un billet à l'avance pour être sûr (inf)• did you lock it? -- I think so but I'd better make sure l'avez-vous fermé à clé ? -- je crois, mais je vais vérifier2. adverb• will you do it? -- sure! le ferez-vous ? -- bien sûr ! (inf)b. ► sure enough effectivement• I warned them it would break and sure enough, it did je les avais prévenus que ça casserait, et ça n'a pas raté3. compounds[way, method] infaillible• this film is a sure-fire winner ce film est sûr de faire un tabac (inf) ► sure-footed adjective au pied sûr• to be sure-footed ( = skilful) faire preuve de doigté* * *[ʃɔː(r)], US [ʃʊər] 1.1) ( certain) sûr (about, of de)one thing you can be sure of... — une chose est sûre...
I'm sure I don't know —
I won't invite them again, and that's for sure! — (colloq) une chose est sûre, je ne les inviterai plus!
there's only one way of finding out for sure — il n'y a qu'une seule façon de s'en assurer or d'en avoir la certitude
he is, to be sure, a very charming man — c'est certes un homme très charmant
to make sure that — ( ascertain) s'assurer que; ( ensure) faire en sorte que
she made sure to lock the door behind her — elle a fait bien attention de fermer la porte derrière elle
2) ( bound)3) ( confident) sûr4) ( reliable) [friend] sûr; [method, remedy] infaillibleshe was chain-smoking, a sure sign of agitation — elle fumait sans arrêt, ce qui montrait bien qu'elle était agitée
5) ( steady) [hand, footing] sûr2.1) (colloq) ( yes) bien sûr‘you're coming?’ - ‘sure!’ — ‘tu viens?’ - ‘bien sûr!’
2) (colloq) ( certainly)it sure is cold — ça oui, il fait froid
that sure smells good! — (colloq) qu'est-ce que ça sent bon! (colloq)
3)••as sure as eggs is eggs — (colloq)
sure thing! — (colloq) US d'accord!
-
93 brace
[breɪs] 1. n- braces2. vtknees, shoulders napinać (napiąć perf)* * *[breis] 1. noun1) (something that draws together and holds tightly: a brace to straighten teeth.) klamra2) (a pair usually of game-birds: a brace of pheasants.) parka (bażantów)2. verb(to make (often oneself) firm or steady: He braced himself for the struggle.) zebrać siły- braces- bracing -
94 hold
[həuld] 1. pt, pp held, vt( in hand) trzymać; ( contain) mieścić (pomieścić perf); qualifications posiadać; power, permit, opinion mieć; meeting, conversation odbywać (odbyć perf); prisoner, hostage przetrzymywać (przetrzymać perf)to hold sb responsible/liable — obarczać (obarczyć perf) kogoś odpowiedzialnością
to get hold of ( fig) — object, information zdobywać (zdobyć perf) +acc; person łapać (złapać perf) +acc (inf)
to get hold of o.s. — brać (wziąć perf) się w garść
to hold firm/fast — trzymać się mocno
he holds the view that … — jest zdania, że …
I don't hold with … — nie popieram +gen
hold still, hold steady — nie ruszaj się
Phrasal Verbs:- hold off- hold on- hold out- hold up2. viglue etc trzymać (mocno); argument etc zachowywać (zachować perf) ważność, pozostawać w mocy; offer, invitation być aktualnym; luck, weather utrzymywać się (utrzymać się perf); ( TEL) czekać (zaczekać perf)3. n( grasp) chwyt m; (of ship, plane) ładownia f* * *I 1. [həuld] past tense, past participle - held; verb1) (to have in one's hand(s) or between one's hands: He was holding a knife; Hold that dish with both hands; He held the little boy's hand; He held the mouse by its tail.) trzymać2) (to have in a part, or between parts, of the body, or between parts of a tool etc: He held the pencil in his teeth; She was holding a pile of books in her arms; Hold the stamp with tweezers.) trzymać3) (to support or keep from moving, running away, falling etc: What holds that shelf up?; He held the door closed by leaning against it; Hold your hands above your head; Hold his arms so that he can't struggle.) trzymać, przytrzymywać4) (to remain in position, fixed etc when under strain: I've tied the two pieces of string together, but I'm not sure the knot will hold; Will the anchor hold in a storm?) wytrzymywać5) (to keep (a person) in some place or in one's power: The police are holding a man for questioning in connection with the murder; He was held captive.) zatrzymać6) (to (be able to) contain: This jug holds two pints; You can't hold water in a handkerchief; This drawer holds all my shirts.) (po)mieścić7) (to cause to take place: The meeting will be held next week; We'll hold the meeting in the hall.) odbywać8) (to keep (oneself), or to be, in a particular state or condition: We'll hold ourselves in readiness in case you send for us; She holds herself very erect.) trzymać się9) (to have or be in (a job etc): He held the position of company secretary for five years.) zajmować stanowisko10) (to think strongly; to believe; to consider or regard: I hold that this was the right decision; He holds me (to be) responsible for everyone's mistakes; He is held in great respect; He holds certain very odd beliefs.) uważać że, utrzymywać, mieć11) (to continue to be valid or apply: Our offer will hold until next week; These rules hold under all circumstances.) być aktualnym, obowiązywać12) ((with to) to force (a person) to do something he has promised to do: I intend to hold him to his promises.) zmusić do dotrzymania (obietnicy)13) (to defend: They held the castle against the enemy.) bronić14) (not to be beaten by: The general realized that the soldiers could not hold the enemy for long.) powstrzymać15) (to keep (a person's attention): If you can't hold your pupils' attention, you can't be a good teacher.) utrzymywać16) (to keep someone in a certain state: Don't hold us in suspense, what was the final decision?) przetrzymać17) (to celebrate: The festival is held on 24 June.) obchodzić18) (to be the owner of: He holds shares in this company.) posiadać19) ((of good weather) to continue: I hope the weather holds until after the school sports.) utrzymywać się20) ((also hold the line) (of a person who is making a telephone call) to wait: Mr Brown is busy at the moment - will you hold or would you like him to call you back?) czekać (przy telefonie)21) (to continue to sing: Please hold that note for four whole beats.) trzymać22) (to keep (something): They'll hold your luggage at the station until you collect it.) przechowywać23) ((of the future) to be going to produce: I wonder what the future holds for me?) gotować2. noun1) (the act of holding: He caught/got/laid/took hold of the rope and pulled; Keep hold of that rope.) chwyt2) (power; influence: He has a strange hold over that girl.) wpływ3) ((in wrestling etc) a manner of holding one's opponent: The wrestler invented a new hold.) chwyt•- - holder- hold-all
- get hold of
- hold back
- hold down
- hold forth
- hold good
- hold it
- hold off
- hold on
- hold out
- hold one's own
- hold one's tongue
- hold up
- hold-up
- hold with II [həuld] noun((in ships) the place, below the deck, where cargo is stored.) ładownia -
95 brace
[breis] 1. noun1) (something that draws together and holds tightly: a brace to straighten teeth.) ortodontiskas skavas2) (a pair usually of game-birds: a brace of pheasants.) (par medījumu) pāris2. verb(to make (often oneself) firm or steady: He braced himself for the struggle.) sastiprināt; nostiprināt; sasprindzināt (gribu, spēkus u.tml.)- braces- bracing* * *sastiprinājums, savienojums; sastiprināt, nostiprināt; savilkt, sasiet; sasprindzināt -
96 brace
-
97 brace
n. stöd; brass (sjö); par; spänne--------v. binda om; spänna, stärka; stödja* * *[breis] 1. noun1) (something that draws together and holds tightly: a brace to straighten teeth.) spänne, spjäla, band2) (a pair usually of game-birds: a brace of pheasants.) par2. verb(to make (often oneself) firm or steady: He braced himself for the struggle.) ta spjärn, ställa sig stadigt- braces- bracing -
98 gaze
[geɪz] vistarren;to \gaze into the distance/ out of the window ins Leere/aus dem Fenster starren;to \gaze around oneself um sich akk schauen;reproachful/steady \gaze vorwurfsvoller/unverwandter Blick;to be exposed to the public \gaze im Licht der Öffentlichkeit stehen -
99 nerve
[nɜ:v, Am nɜ:rv] n1) anat, physiol, med Nerv m3) ( nervousness)my \nerves reach breaking point after twelve hours at work nach zwölf Stunden Arbeit liegen meine Nerven blankthat man has such a \nerve! der Mann hat [vielleicht] Nerven!;of all the \nerve! das ist doch die Höhe!PHRASES:to be in a state of \nerves nervös sein;to calm [or steady] one's \nerves die Nerven beruhigen;to hit [or touch] a [raw] \nerve einen wunden Punkt treffen;to live on one's \nerves ( esp Brit)modifier (disease, end, problem) Nerven-;to \nerve sb jdn ermutigen;to \nerve oneself [up] to do sth den Mut aufbringen etw zu tun -
100 brace
[breis] 1. noun1) (something that draws together and holds tightly: a brace to straighten teeth.) spona, rovnátko2) (a pair usually of game-birds: a brace of pheasants.) párek2. verb(to make (often oneself) firm or steady: He braced himself for the struggle.) povzbudit (se), vyztužit (se)- braces- bracing* * *• výztuha• posílit• sepnout• svorka• svěrka• složená závorka• spona• sponka
См. также в других словарях:
steady — adj 1. stable, solid, substantial, stout, sound; poised, balanced, offset, counterbalanced, counterpoised. 2.(all of movement) even, regular, rhythmic, rhythmical; metronomic, metronomical. 3. uniform, changeless, unchanging, unvarying,… … A Note on the Style of the synonym finder
compose oneself — you have to compose yourself before you take the stand Syn: calm down, control oneself, regain one s composure, pull oneself together, collect oneself, steady oneself, keep one s head, relax; informal get a grip, keep one s cool, cool one s jets … Thesaurus of popular words
compose oneself — CALM DOWN, control oneself, regain one s composure, pull oneself together, collect oneself, steady oneself, keep one s head; informal get a grip, keep one s cool; N. Amer. informal decompress. → compose … Useful english dictionary
brace oneself — (Roget s IV) v. Syn. steady oneself, prepare oneself, steel oneself; see prepare 1 … English dictionary for students
compose oneself — Syn: calm down, control oneself, regain one s composure, pull oneself together, steady oneself; informal get a grip … Synonyms and antonyms dictionary
pace oneself — To work in a slow, steady and controlled way in order to achieve one s goal without wasting resources • • • Main Entry: ↑pace … Useful english dictionary
pace oneself — do something at a restrained and steady rate or speed. → pace … English new terms dictionary
collect — verb 1) he collected the rubbish she collects Hummel figurines Syn: gather, accumulate, assemble; amass, stockpile, pile up, heap up, store (up), hoard, save; mass, accrue See note at … Thesaurus of popular words
Grab — may refer to: * Grab (tool) * Grab (software), a Macintosh screen capture utility software application * Grab bar, a bar used to grab and steady oneself * Hermann Grab (1903–1949), a Bohemian writer of German language * Grab, a skateboard trick… … Wikipedia
white-knuckle — adjective causing fear or nervous excitement: a white knuckle ride. Origin 1970s: with ref. to the effect caused by gripping tightly to steady oneself … English new terms dictionary
brace — [[t]breɪs[/t]] n. v. braced, brac•ing 1) something that holds parts together or in place, as a clasp or clamp 2) anything that imparts rigidity or steadiness 3) bui mac a device for holding and turning a bit for boring or drilling; bitstock 4)… … From formal English to slang