-
1 run up a score
————————schuld maken, een rekening laten oplopen -
2 score
n. resultaat; puntenstelsel; winstpunt; rangschikking; tientallig; schuld; rekening; partituur; aantekening; spleet, snee--------v. bereiken, winnen, hoog scoren; hoge punten krijgen; aantekenen; spleet, sneescore1[ sko:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 stand ⇒ puntentotaal, score3 getrokken/ingesneden lijn ⇒ kerf, kras; striem, schram; lijn6 grief7 onderwerp ⇒ thema, punt♦voorbeelden:1 what is the score? • hoeveel staat het?keep (the) score • de stand bijhoudenlevel the score • gelijkmakenon the score of • vanwegeon that score • daaromrun up a score • in de schulden rakenon this/that score • wat dit/dat betreft————————score23 succes hebben/boeken♦voorbeelden:¶ 〈 informeel〉 score off/against/over someone • iemand aftroeven; iemand de grond in trappen 〈 in debat〉; iemand voor gek zettenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 lijn(en) trekken/krassen ⇒ (in)kerven; schrammen6 een score/puntentotaal halen van 〈 bijvoorbeeld in test〉♦voorbeelden:2 score something (up) against/to someone • iets op iemands rekening schrijven 〈 ook figuurlijk〉; iemand iets aanrekenen -
3 run
n. hardlopen; afstand; rit; gedeelte; serie; "trein ", aanval--------v. rennen, weglopen; laten lopen; een programma starten (in computers); overgaan, laten lopen, beheren; voorbereiden; oprichten; voldoen; waarmaken; doorgaan; lekken; uitkleden; moeite doenrun1[ run] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 〈 benaming voor〉 tocht ⇒ afstand; eindje hollen; tocht, vlucht, rit; traject, route, lijn; tochtje, uitstapje 〈 van trein, boot〉; 〈 skiën〉 baan, helling; 〈 cricket, honkbal〉 run 〈 score van 1 punt〉♦voorbeelden:at a/the run • in looppasthe play had a five months' run in London • het stuk heeft vijf maanden in Londen gespeeldget/have a (good) run for one's money • waar voor zijn geld krijgengive someone the run of • iemand de (vrije) beschikking geven over〈 slang〉 the runs • buikloop, diarree————————run21 rennen ⇒ hollen, hardlopen2 〈 benaming voor〉 gaan ⇒ (voort)bewegen; lopen; (hard) rijden; pendelen, heen en weer rijden/varen 〈 van bus, pont e.d.〉; voorbijgaan, aflopen 〈 van tijd〉; lopen, werken 〈 van machines〉; (uit)lopen, (weg)stromen, druipen 〈van vloeistoffen e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 (voort)duren, lopen, gaan, zich uitstrekken, gelden3 rennen ⇒ vliegen, zich haasten♦voorbeelden:run at someone • iemand aanvallenrun at something • toestormen op iets2 the play will run for ten performances • er zullen tien voorstellingen van het stuk gegeven wordenrun afoul/foul of • 〈 figuurlijk〉stuiten op, in botsing komen metfeelings ran high • de gemoederen raakten verhit/liepen hoog oprun on electricity • elektrisch zijnrun to crabbiness • geneigd zijn tot vittenrun to extremes • in uitersten vervallenhe ran fifth • hij kwam als vijfde binnenrun across someone/something • iemand tegen het lijf lopen/ergens tegen aan lopenrun for it • op de vlucht slaan, het op een lopen zettenRoman noses run in our family • de adelaarsneus zit bij ons in de familierun through the minutes • de notulen doornemenhis inheritance was run through within a year • hij had binnen een jaar zijn erfenis erdoor gejaagdmy allowance doesn't run to/I can't run to a car • mijn toelage is niet toereikend/ik heb geen geld genoeg voor een auto→ run around run around/, run away run away/, run back run back/, run down run down/, run in run in/, run into run into/, run off run off/, run on run on/, run out run out/, run over run over/, run up run up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈 benaming voor〉 doen bewegen ⇒ laten gaan; varen, rijden; doen stromen, gieten; in werking stellen, laten lopen 〈machines e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 doen voortgaan, leiden, runnen♦voorbeelden:run someone over • iemand overrijdenrun a business • een zaak hebbenrun a car • autorijden, een auto hebbenrun someone close/hard • iemand (dicht) op de hielen zitten; 〈 figuurlijk〉 weinig voor iemand onderdoenrun a comb through one's hair • (even) een kam door zijn haar halen6 we won't run him • we zullen hem niet inschrijven/laten deelnemen -
4 run up
opschieten, uitgroeien; krimpen, samentrekken; als tweede eindigen; doen oplopen, (snel) doen toenemenrun up♦voorbeelden:1 (doen) oplopen ⇒ snel (doen) toenemen, opjagen♦voorbeelden:her debts ran up/she ran up debts • ze maakte steeds meer schuldenrun up a score • schuld maken, een rekening laten oplopen1 hijsen————————run up
См. также в других словарях:
run up a score — To run up a debt • • • Main Entry: ↑score … Useful english dictionary
Run (cricket) — In the sport of cricket, a run is the basic unit of scoring. Runs are scored by a batsman, and the aggregate of the scores of a team s batsmen (plus any extras) constitutes the team s score. A batsman scoring 50 (a half century ) or 100 runs (a… … Wikipedia
run — I n. course 1) a ski run freedom of movement 2) to have free run of the house race 3) a cross country run; the mile run series of demands 4) a run on a bank running away 5) on the run trial 6) a dry, dummy (BE) run flight … Combinatory dictionary
run — run1 [ rʌn ] (past tense ran [ ræn ] ; past participle run) verb *** ▸ 1 move quickly with legs ▸ 2 control/organize ▸ 3 machine: work ▸ 4 liquid: flow ▸ 5 try to be elected ▸ 6 vehicle: travel ▸ 7 be shown/performed ▸ 8 reach amount/rate ▸ 9… … Usage of the words and phrases in modern English
run */*/*/ — I UK [rʌn] / US verb Word forms run : present tense I/you/we/they run he/she/it runs present participle running past tense ran UK [ræn] / US past participle run 1) [intransitive] to move quickly to a place using your legs and feet You ll have to… … English dictionary
Run batted in — or RBI is a statistic used in baseball, softball and dartball to credit a batter when the outcome of his at bat results in a run being scored, except in certain situations such as when an error is made on the play. The first team to track RBI was … Wikipedia
Run (cricket) — Le run, ou la course, est l unité de base d un score individuel ou collectif au cricket. Le total des runs marqués par les batteurs d une équipe, ainsi que d éventuels « extras » constitue le score de celle ci au cours d une manche.… … Wikipédia en Français
Run — Run, n. 1. The act of running; as, a long run; a good run; a quick run; to go on the run. [1913 Webster] 2. A small stream; a brook; a creek. [1913 Webster] 3. That which runs or flows in the course of a certain operation, or during a certain… … The Collaborative International Dictionary of English
score — ► NOUN 1) the number of points, goals, runs, etc. achieved by an individual or side in a game. 2) (pl. same) a group or set of twenty. 3) (scores of) a large amount or number of. 4) a written representation of a musical composition showing all… … English terms dictionary
SCORE (Spain) — SCORE was an English language general sports magazine printed in Madrid, Spain and distributed monthly along the Costa del Sol. The magazine adopted an Anglo centric focus on all sports, offering coverage of the month s top events, as well as a… … Wikipedia
Score — Score, v. i. 1. To keep the score in a game; to act as scorer. [Webster 1913 Suppl.] 2. To make or count a point or points, as in a game; to tally. [Webster 1913 Suppl.] 3. To run up a score, or account of dues. [Webster 1913 Suppl.] 4. To… … The Collaborative International Dictionary of English