-
1 überhand
überhand♦voorbeelden:¶ überhand nehmen • hand over hand, sterk toenemen -
2 überhand nehmen
hand over hand, sterk toenemen -
3 Mund
〈m.; Mund(e)s, Münder〉2 opening, ingang, mond♦voorbeelden:〈 informeel〉 Mund zu! • mond houden!aus berufenem Munde • uit betrouwbare bronjemandem das Wort aus dem Mund nehmen • iemand de woorden uit de mond nemenein Wort dauernd im Mund führen • een woord voortdurend in de mond hebben, gebruikenin aller Munde sein • op ieders lippen zijnin aller Leute Munde sein • bij iedereen over de tong gaanjemandem nach dem, zum Mund reden • iemand naar de mond pratenvon der Hand in den Mund leben • van de hand in de tand leven¶ 〈 informeel〉 sich 〈 3e naamval〉 den Mund fransig, fusselig reden • zich de blaren op de mond praten, (vergeefs) op iemand inpratenjemandem den Mund verbieten • iemand beletten te spreken -
4 an
an1〈voorzetsel + 3,4〉1 aan, op ⇒ (tot) bij, tegen2 op ⇒ in, met♦voorbeelden:am Fenster stehen • bij het raam staanjemanden an der, die Hand nehmen • iemand bij de hand nemenFrankfurt am Main • Frankfurt aan de Mainan Ort und Stelle • ter plaatseetwas an seinen Platz stellen • iets op zijn plaats zettensich an den Schrank lehnen • tegen de kast leunenan jener Stelle • op die plaatsetwas an die Tafel schreiben • iets op het bord schrijvensich an den Tisch setzen • aan tafel plaatsnemender Ort, an dem er wohnte • de plaats waar hij woondebis an den Rhein • tot aan de Rijnam Ufer entlang gehen • langs de oever gaan, lopenan … vorbei, vorüber • langs … heener ging an mir vorbei, vorüber • hij passeerde mijam Ende des Jahres • aan, op het einde van het jaaram Montag • op maandag, 's maandagsam 2. Juni • op 2 juni, de tweede junian Ostern • met Pasenein Schreiben an mich • een schrijven aan mij (gericht)der Tag, an dem es geschah • de dag waarop dat gebeurdebis an seinen letzten Tag • tot de laatste dag toe5 Mangel, Überfluss an Rohstoffen • gebrek, overvloed aan grondstoffenarm, reich an Nährstoffen • arm, rijk aan voedingsstoffengesund an Leib und Seele • gezond naar lichaam en ziel6 an Krücken gehen • met, op krukken lopenKopf an Kopf stehen • op elkaar gepakt staanTür an Tür wohnen • naast elkaar wonenam besten, meisten, schönsten • het best, het meest, het mooist, op zijn mooistetwas an sich 〈 3e naamval〉 haben • iets als typische eigenschap hebben, iets over zich hebbenan sich halten • zich beheersenes ist nichts an dem • het klopt niet, daar is niets van aanjetzt ist es an dir, zu handeln • nu is het jouw beurt, taak te handelenan dem Roman ist nicht viel (dran) • die roman is niet veel zaaksdas Haus an sich ist schön • het huis op zichzelf is mooian (und für) sich hat er Recht • in de grond, eigenlijk heeft hij gelijk————————an2〈 bijwoord〉4 〈 bij telwoorden〉ongeveer, circa♦voorbeelden:1 Scheinwerfer an! • lichten aan!an sein • aan zijn, aan staan, ingeschakeld zijn3 an Köln, Köln an: 13.20 • aankomst in Keulen: 13.20von Anfang an • vanaf het beginvon Jugend, Kindheit an • van kindsbeen af -
5 arbeiten
arbeiten♦voorbeelden:seine Brust arbeitet • zijn borst gaat heftig op en neerGeld arbeitet • geld wint gelddas Holz arbeitet • het hout werktsein Geld arbeiten lassen • zijn geld winstgevend beleggenan sich arbeiten • aan zichzelf werkenauf dem Bau, Feld arbeiten • in de bouw, op het veld werkenfür ein bessere Welt arbeiten • voor een betere wereld werken, ijverender Bildhauer arbeitet in Sandstein • de beeldhouwer werkt met zandsteeneinander in die Hand, Hände arbeiten • elkaar in de hand werkendie Kränkung arbeitet in ihm • die krenking zit hem dwarsüber einen Autor arbeiten • over een auteur schrijvenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈 jacht, sport en spel〉africhten, dresseren♦voorbeelden:eine Schüssel in Gold arbeiten • een schaal in goud werken2 zich werken ⇒ door te werken … geraken3 zich werken ⇒ door te werken … (doen) worden♦voorbeelden:2 sich durch das Gebüsch, den Schnee arbeiten • zich door het struikgewas, de sneeuw heen werken〈 figuurlijk〉 sich in die Höhe, nach oben arbeiten • zich op-, omhoogwerken -
6 fertig
fertig1 klaar, gereed♦voorbeelden:es nicht fertig bringen, ein Tier zu töten • het niet over zich kunnen verkrijgen een dier te dodendas Gemüse muss noch fertig kochen • de groente moet nog gaar kokenetwas fertig kochen • (straks) klaar zijn met het koken van ietssich zum Essen fertig machen • zich voor het eten klaarmakendie Koffer fertig packen • de koffers klaarmakennicht fertig werden können zu erzählen • niet uitverteld rakenschnell fertig sein mit seinen Antworten • niet om een antwoord verlegen zijnmit einem Erlebnis fertig werden • een belevenis verwerkenmit einem Problem fertig werden • een probleem aankunnenfertig zum Abfahren • klaar om te vertrekkendu gehst nicht dahin, (und) fertig! • je gaat er niet heen, en hiermee basta!eine fertige Hand • een vaardige handetwas fertig bringen, 〈 informeel〉 bekommen, kriegen • (a) klaarkrijgen, af krijgen; (b) klaarkrijgen, voor elkaar krijgen3 jemanden fertig machen • (a) iemand afmaken, murw maken, uitputten; (b) op zijn nummer zetten • (c) af-, kapotmaken, ombrengender Lärm macht mich noch ganz fertig! • ik word stapelgek van dat lawaai!mit den Nerven fertig sein • een zenuwinzinking nabij zijn -
7 schalten
schalten♦voorbeelden:die Ampel schaltete auf Grün • het (verkeers-, stop)licht sprong op groenschalten und walten • heer en meester zijnnach Belieben schalten und walten • doen en laten wat men wiljemanden schalten und walten lassen • iemand de vrije hand laten, iemand laten begaan, betijen3 langsam schalten • traag, langzaam van begrip zijnII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 inlassen, invoegen ⇒ tussenschuiven -
8 Herz
〈o.; Herzens, Herzen〉♦voorbeelden:jemandes Herz höher schlagen lassen • iemands hart feller doen kloppen (van verwachting)schweren Herzens • met een bezwaard gemoeder hat ein weiches Herz • hij is weekhartigein Herz für jemanden haben • hart voor iemand hebbendas Herz in die Hand nehmen • al zijn moed bijeengarenjemandem rutscht das Herz in die Hose • iemand zakt de moed in de schoenendas Herz war ihm schwer • hij was verdrietig, vol zorgendas liegt mir sehr am Herzen • dat gaat me erg ter hartejemandem etwas ans Herz legen • iemand iets op het hart bindendas ist mir ans Herz gewachsen • dat is mij zeer dierbaaraus seinem Herzen keine Mördergrube machen • van zijn hart geen moordkuil makenaus tiefstem Herzen • uit het diepst van het hartdas ist mir aus dem Herzen gesprochen • dat is mij uit het hart gegrepenjemanden ins, in sein Herz schließen • veel van iemand gaan houdendiese Worte schnitten ihm ins Herz • deze woorden griefden hem zeermit halbem Herzen • halfhartigetwas nicht übers Herz bringen • iets niet over z'n hart verkrijgenmir wurde bang ums Herz • het werd me bang te moedeseinen Kummer vom Herzen reden • zijn verdriet helemaal uitpratenein Herz und eine Seele sein • onafscheidelijk zijn, één van hart en ziel zijn -
9 Nacherbe
-
10 Wand
〈v.; Wand, Wände〉♦voorbeelden:die Wände haben Ohren • de muren hebben oren〈 informeel〉 … dass die Wände wackeln! • dat horen en zien (je) vergaat!〈 informeel〉 jemanden an die Wand stellen • iemand tegen de muur zetten, fusillerenweiß wie eine, die Wand • lijkbleek, bleek als een doek¶ 〈 spreekwoord〉 der Horcher an der Wand hört seine eigne Schand • wie luistert aan de wand, hoort zijn eigen schand〈 spreekwoord〉 Narrenhände beschmieren Tisch und Wände • gekken en dwazen schrijven hun namen op deuren en glazen -
11 Zahn
〈m.; Zahn(e)s, Zähne〉♦voorbeelden:künstliche Zähne • valse tanden, kunsttanden〈 figuurlijk〉 an dieser Aufgabe kannst du dir die Zähne ausbeißen • op deze opgave kun je je tanden stukbijtener murmelte etwas zwischen den Zähnen • hij mompelde iets binnensmonds¶ 〈informeel; figuurlijk〉 einen (tollen) Zahn draufhaben • (a) heel snel rijden; (b) flink aan de gang, op dreef zijn〈informeel; figuurlijk〉 einen Zahn zulegen • (a) nog meer gas geven; (b) een schepje er bovenop doen -
12 bringen
bringen♦voorbeelden:etwas an sich bringen • zich meester maken van ietsjemanden auf eine Lösung bringen • iemand een oplossing doen vinden, aan de hand doenich habe die Arbeit hinter mich gebracht • ik heb het werk af gekregendu musst es hinter dich bringen! • je moet erdoorheen!jemanden ins Bett bringen • iemand naar bed brengendas brachte viel Arbeit mit sich • dat bracht veel werk met zich meejemanden nach Hause bringen • iemand thuisbrengen, naar huis brengenetwas nicht über sich bringen • iets niet over zijn hart kunnen (ver)krijgenjemanden wieder zu sich, zu(m) Bewusstsein bringen • iemand weer tot bewustzijn brengenes zu etwas bringen • iets bereiken (in het leven), er iets van makener hat es zu nichts gebracht • hij heeft niets bereikt (in het leven)jemanden zum Lachen, Schweigen bringen • iemand doen lachen, zwijgendas Auto zum Stehen bringen • de auto tot stilstand, staan brengendas bringt nichts • dat haalt niets uitwas bringt das? • wat levert dat op?für mich bringt das wenig • daar heb ik niet veel aandas bringe ich nicht • dat krijg ik niet voor elkaardie beiden haben es auf 5 Kinder gebracht • die twee hebben 5 kinderen gekregenes auf 70 Jahre bringen • 70 jaar worden, de zeventig halender Wagen hat es auf 100.000 Kilometer gebracht • die wagen heeft er 100.000 kilometer op zittenjemanden um sein Vermögen bringen • iemand van zijn vermogen beroven -
13 weggehen
weggehen♦voorbeelden:〈 informeel〉 geh mir bloß weg damit! • praat me er niet van!im Weggehen • bij het weggaan
См. также в других словарях:
Hand over fist — Hand Hand (h[a^]nd), n. [AS. hand, hond; akin to D., G., & Sw. hand, OHG. hant, Dan. haand, Icel. h[ o]nd, Goth. handus, and perh. to Goth. hin[thorn]an to seize (in comp.). Cf. {Hunt}.] 1. That part of the fore limb below the forearm or wrist in … The Collaborative International Dictionary of English
Hand over hand — Hand Hand (h[a^]nd), n. [AS. hand, hond; akin to D., G., & Sw. hand, OHG. hant, Dan. haand, Icel. h[ o]nd, Goth. handus, and perh. to Goth. hin[thorn]an to seize (in comp.). Cf. {Hunt}.] 1. That part of the fore limb below the forearm or wrist in … The Collaborative International Dictionary of English
Hand over head — Hand Hand (h[a^]nd), n. [AS. hand, hond; akin to D., G., & Sw. hand, OHG. hant, Dan. haand, Icel. h[ o]nd, Goth. handus, and perh. to Goth. hin[thorn]an to seize (in comp.). Cf. {Hunt}.] 1. That part of the fore limb below the forearm or wrist in … The Collaborative International Dictionary of English
hand over hand — {adv. phr.} By taking hold with one hand over the other alternately. * /The only way to climb a rope is hand over hand./ … Dictionary of American idioms
hand over hand — {adv. phr.} By taking hold with one hand over the other alternately. * /The only way to climb a rope is hand over hand./ … Dictionary of American idioms
hand over fist — {adv. phr.}, {informal} Fast and in large amounts. * /Fred may get a pony for Christmas because his father is making money hand over fist./ * /Business is so bad that the store on the corner is losing money hand over fist./ … Dictionary of American idioms
hand over fist — {adv. phr.}, {informal} Fast and in large amounts. * /Fred may get a pony for Christmas because his father is making money hand over fist./ * /Business is so bad that the store on the corner is losing money hand over fist./ … Dictionary of American idioms
hand over to somebody — ˌhand ˈover (to sb) | ˌhand sthˈover (to sb) derived to give sb else your position of power or the responsibility for sth • She resigned and handed over to one of her younger colleagues. • He finally handed over his responsibility for the company … Useful english dictionary
Hand over mouth — Hand over mouth, parfois abrégé par HOM, est une locution anglo saxonne pouvant se traduire par main sur la bouche . Dans son sens général, elle désigne l action de mettre sa main sur la bouche d une personne pour l empêcher de parler. Dans l… … Wikipédia en Français
hand over — [v] give back; release abandon, cede, commend, commit, consign, deliver, dispense, donate, entrust, feed, find, fork out*, fork up*, give up, hand, leave, present, provide, relegate, relinquish, supply, surrender, transfer, turn over, waive,… … New thesaurus
hand over someone — hand over (someone/something) to give someone or something to someone else. The prisoners were handed over to the marshals to be taken to another jail to serve their sentences. The old man handed his passport over … New idioms dictionary