-
1 begin
n. Begin (menachem begin, het zesde staatshoofd van israel; bennie,de zoon van menachem)1 beginnen ⇒ aanvangen, starten♦voorbeelden:he couldn't (even) begin to write a novel • hij zou niet (eens) weten hoe hij aan een roman moest beginnenlife begins at sixty • met zestig begint het echte levenhe began on another bottle • hij brak een nieuwe fles aan¶ to begin with • om te beginnen, in/op de eerste plaats -
2 he couldn't (even) begin to write a novel
English-Dutch dictionary > he couldn't (even) begin to write a novel
-
3 gleich
gleich12 onverschillig, om het even, hetzelfde♦voorbeelden:er machte einen gleichen Fehler • hij maakte een zelfde foutam gleichen Tage • d(i)ezelfde dagzur gleichen Zeit • tegelijk(ertijd), gelijktijdigzwei mal zwei (ist) gleich vier • twee maal twee is (gelijk aan) viergleich bleibend • gelijk blijvend, constant, onveranderlijkvon gleich bleibender Freundlichkeit sein • altijd even vriendelijk zijndu bist dir völlig gleich geblieben • je bent helemaal dezelfde geblevengleich geartet • gelijksoortiggleich gelagert • gelijksoortig, vergelijkbaar, dergelijkgleich gesinnt • gelijkgezind, geestverwantgleich lautend • gelijk-, eensluidendGleiches gilt für … • hetzelfde geldt voor …Unfall ist nicht gleich Unfall • het ene ongeval is het andere nietein Gleiches tun • (ongeveer) hetzelfde, iets gelijkaardigs doenin dieser Hinsicht sind wir uns, einander ziemlich gleich • in dit opzicht zijn we een beetje hetzelfdedas kommt, läuft aufs Gleiche hinaus • dat komt op hetzelfde neer〈 formeel〉 etwas ins Gleiche bringen • iets in orde brengen, makenGleiches mit Gleichem vergelten • kwaad met kwaad vergeldenvon gleich zu gleich • op voet van gelijkheidgleich zu gleich teilen • gelijk op delen2 das bleibt sich (völlig) gleich • dat doet er niet toe, dat is om het evenganz gleich, was du machst • wat je ook doeter ist mir ganz gleich • hij laat me totaal onverschilliges ist mir völlig gleich • dat is me (echt) om het even, kan me helemaal niets schelenganz gleich, wie … • hoe … ookgleich ob Mann oder Frau • onverschillig of het gaat om een man of een vrouwgleich viel • evenveel————————gleich2〈 bijwoord〉1 meteen, dadelijk ⇒ zo, onmiddellijk, vlak3 maar liefst, (maar) wel♦voorbeelden:1 ich komme gleich! • ik kom zó, eraan!es muss nicht gleich sein • het hoeft niet meteengleich anfangs • meteen in het begin alwarum nicht gleich so? • waarom heb je dat niet meteen zo gedaan?bis gleich! • tot dadelijk, zó!gleich neben dir • vlak naast je2 gleich mehrere Bücher • meerdere boeken ineens, tegelijk3 gleich 10 Busse standen da • er stonden maar liefst, wel 10 bussen4 wie heißt er doch gleich? • hoe heet hij ook al weer?————————gleich3〈voorzetsel + 3〉♦voorbeelden:————————gleich42 of♦voorbeelden:1 ob …, wenn … gleich • alhoewel, ofschoon, ook al -
4 get
v. krijgen; halen; bereiken; verkrijgen; pakken; begrijpen; worden; aangestoken worden (met een ziekte); komen; veroorzaken[ get] 〈 got, got, verouderd, behalve in Amerikaans-Engels of in Brits-Engels in vaste verbindingen gotten〉1 (ge)raken ⇒ (ertoe) komen, gaan, bereiken♦voorbeelden:get ready • zich klaarmakenhe's getting to be an old man • hij is een oude man aan het worden〈 Amerikaans-Engels〉 get to do something • erin slagen/ertoe komen iets te doenget done with • afmakenhe never gets to drive the car • hij krijgt nooit de kans om met de auto te rijdenget lost • verdwalen〈 Amerikaans-Engels〉 get lost! • loop naar de maan!get to see someone • iemand te zien krijgenget ahead • vooruitkomen, succes boekenget ahead of • achter zich latenget behind/behindhand • achterop rakenget as far as • komen tot (bij)〈informeel; figuurlijk〉 get nowhere/somewhere • niets/iets bereikenget above oneself • heel wat van zichzelf denkenget abreast of • op gelijke hoogte komen metget among • verzeild raken tussenget at • bereiken, te pakken krijgen, komen aan/achter/bij; 〈 informeel〉 bedoelen; bekritiseren; knoeien met • omkopen; ertussen nemenstop getting at me! • laat me met rust!get at the truth • de waarheid achterhalenthe witness had been got at • de getuige was omgekochtwhat are you getting at? • wat bedoel je daarmee?who are you getting at? • op wie heb je het eigenlijk gemunt?get from • weg raken vanget in contact/touch with • contact opnemen metget into something • ergens in (verzeild) rakenget into the car • in de auto stappenget into debt • schulden makenget into a habit • een gewoonte aankwekenthe alcohol got into his head • de alcohol steeg hem naar het hoofdget into a school • toegelaten worden tot een schoolget into shape • in conditie komenget into a temper • driftig wordenget into trouble • in moeilijkheden gerakenget into the way of things • eraan wennenget into yoga • aan yoga gaan doenwhat's got into you? • wat bezielt je?, wat heb je?get on(to) a subject • bij een onderwerp belanden〈 informeel〉 get on(to) something • lucht krijgen van iets, iets ontdekken〈 informeel〉 get onto someone • iemand te pakken krijgen/contacterenget onto the council • tot raadslid gekozen wordenget on(to) the plane • op het vliegtuig stappenget on(to) one's bike • op zijn fiets stappenget out of something • ergens uitraken, zich ergens uit reddenget out of bed • uit bed komenget out of a habit • een gewoonte ontwennenget out of it! • kom nou!, verkoop geen onzin!get out of (someone's) sight • (uit iemands ogen) verdwijnenget out of the way • uit de weg gaan, plaats makenget round the table • rond de tafel gaan zitten, besprekingen voerenget to • bereiken, kunnen beginnen aan, toekomen aanwhere has he got to? • waar is hij naar toe?get to bed • naar bed gaanget to the point • ter zake komenget to the top (of the ladder/tree) • de top bereikenget to work on time • op tijd op zijn werk komenget to someone • iemand aangrijpen; iemand vervelen, iemand ergeren〈 slang〉 get with it • erbij zijn, alert/aandachtig zijnget going/moving! • vooruit!, begin (nu eindelijk)!get to know someone • iemand leren kennenget to like something • ergens de smaak van te pakken krijgenget talking • een gesprek aanknopenhe got to wondering … • hij begon zich af te vragen …→ get about get about/, get across get across/, get along get along/, get around get around/, get away get away/, get back get back/, get by get by/, get down get down/, get in get in/, get off get off/, get on get on/, get out get out/, get over get over/, get round get round/, get through get through/, get up get up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 bezorgen ⇒ verschaffen, voorzien4 doen geraken ⇒ doen komen/gaan/bereiken; brengen; krijgen; doen5 maken ⇒ doen worden, bereiden, klaarmaken6 nemen ⇒ (op/ont)vangen, grijpen; (binnen)halen7 overhalen ⇒ ertoe/zover krijgen♦voorbeelden:get a blow on the head • een klap op zijn kop krijgenget fame • beroemd wordenget the feel of • de slag te pakken krijgen vanget a glimpse of • vluchtig te zien krijgenget a grip on • de slag te pakken krijgen vanget one's hands on • te pakken krijgenget leave • verlof krijgenget a letter • een brief ontvangenget a look at • te zien krijgenget measles • de mazelen krijgenget one year in prison • tot één jaar gevangenisstraf veroordeeld wordenget possession of • in zijn bezit krijgenget what's coming to one • krijgen wat men verdientget little by something • ergens weinig baat bij vindenget it (hot) • zijn verdiende loon krijgenthe soldier got it in the leg • de soldaat werd aan zijn been gewondwe get nine as the average • onze gemiddelde uitkomst is negenget from/out of • krijgen vanget something out of someone • iets van iemand loskrijgenget something out of something • ergens iets aan hebbenget the best/most/utmost out of • het beste maken van3 get someone some food/a place • iemand te eten/onderdak gevenget something for someone • iemand iets bezorgen, iets voor iemand halen4 get something going • iets op gang krijgen, iets op dreef helpenget someone talking • iemand aan de praat krijgenget something home • iets doen doordringenget together • bijeenbrengen, inzamelenget it together • het klaarspelen, het goed doenget something into one's head • zich iets in het hoofd halenget something into someone's head • iets aan iemand duidelijk makenget something into a room • iets in een kamer binnenkrijgenget oneself into trouble • in moeilijkheden gerakenget someone into trouble • iemand in moeilijkheden brengenget someone out of something • iemand aan iets helpen ontsnappenget something out of one's head/mind • iets uit zijn hoofd zettenget something out of a room • iets een kamer uitkrijgenget the two sides round the table • de twee partijen met elkaar confronterenget something through the door • iets door de deur krijgenget something under control • iets onder controle krijgenlet me get this clear/straight • laat me dit even duidelijk stellenget ready • klaarmakenget the sum right • de juiste uitkomst krijgenI'll just get the dishes done and then … • ik doe nog even de afwas en dan …get one's hair cut • zijn haar laten knippenget something done • iets gedaan krijgenget the six o'clock train • de trein van zes uur nemenget something to eat • een hapje etengo and get your breakfast! • ga maar ontbijten!7 get someone to do something • iemand ertoe krijgen iets te doen, iemand iets laten doenget someone to talk • iemand aan de praat krijgenget someone to understand something • iemand iets aan het verstand brengenas soon as I get time • zodra ik tijd hebget someone (where it hurts) • iemand op de gevoelige plek rakenwhat has got him? • wat bezielt hem?get it? • gesnapt?I don't get it • ik snap er niets vanI don't get you • ik begrijp je nietyou've got it! • je hebt het geraden!¶ get something/someone wrong • iets/iemand verkeerd begrijpen/misverstaan→ get across get across/, get around get around/, get away get away/, get back get back/, get down get down/, get in get in/, get off get off/, get on get on/, get out get out/, get over get over/, get round get round/, get through get through/, get up get up/♦voorbeelden:get excited • zich opwindenget used to • wennen aanget even with someone • het iemand betaald zettenIV 〈 hulpwerkwoord〉1 worden♦voorbeelden:get married • trouwenget wounded • gewond rakenget punished • gestraft worden→ have got have got/ -
5 aussi
aussi1 [oosie]〈 bijwoord〉2 ook ⇒ eveneens, evengoed3 〈+ que + aanvoegende wijs〉hoe … ook♦voorbeelden:qc. d'aussi impressionnant • zo iets indrukwekkends(tout) aussi bien • net zo goed, evengoedaussi bien que • evenals, zowel alstout aussi peu • evenminaussi peu que • evenmin alspartez aussi vite que vous le pourrez • vertrek zo snel u kunt2 mais aussi pourquoi l'a-t-il accepté? • maar waarom heeft hij het eigenlijk aangenomen?non seulement … mais aussi • niet alleen … maar ook————————aussi2 [oosie]1. adv1) even, (net) zo2) ook, eveneens, evengoed3) hoe...ook2. conjdaarom, dan ook -
6 go
n. Japans bordspel voor twee personen in ruiten verdeeld door 19 horizontale en 19 vertikale lijnen--------n. poging; enthousiasme; activiteit (spreektaal)--------v. lopen, gaan; gaan (rijden); aankomen; wordengo11 poging3 pit ⇒ fut, energie4 aanval♦voorbeelden:have a go doing something • iets proberen te doen2 at/in one go • in één klap, in één keerhave a go at • een aanval doen op; uitvallen tegen, van leer trekken tegen¶ be all the go • in de mode zijn, erg in trek zijnmake a go of it • er een succes van makenit 's all go • het is een drukte van je welste(up)on the go • in de weer, in volle actie(it 's) no go • het kan niet, het lukt nooit→ near near/————————go21 goed functionerend ⇒ in orde, klaar♦voorbeelden:————————go31 gaan ⇒ starten, vertrekken; beginnen, aanvatten, aanvangen2 gaan ⇒ voortgaan, lopen, reizen12 vooruitgaan ⇒ vorderen, opschieten18 verdwijnen ⇒ wijken, afgeschaft worden, afgevoerd worden23 beschikbaar/voorhanden zijn♦voorbeelden:go fetch! • zoek!, apporte! 〈 tegen hond〉go to find someone • iemand gaan zoekengo fishing • uit vissen gaanleave go of • loslaten, laten gaanlook where you are going! • kijk uit je doppen!〈 informeel〉 don't go saying that! • zeg dat nou toch niet!go shopping • gaan winkelenwho goes there? • wie daar? 〈 vraag naar wachtwoord〉go aside • opzij gaan, zich even terugtrekkengo near to do/doing something • iets bijna doengo on an errand • een boodschap (gaan) doengo on a journey • op reis gaango on the pill • aan de pil gaango on the stage • bij het toneel gaanready, steady, go! • klaar voor de start? af!2 go by air/car • met het vliegtuig/de auto reizengo for a walk • een wandeling maken1the forks go in the top drawer • de vorken horen in de bovenste la1where do you want this cupboard to go? • waar wil je deze kast hebben?3plus any cash that was going • plus wat voor geld er maar beschikbaar wasgo aboard • aan boord gaango abroad • naar het buitenland gaango straight • rechtop lopengo along that way • die weg nemen/volgengo from bad to worse • van kwaad tot erger vervallenthe difference goes deep • het verschil is erg grootgo in fear of one's life • voor zijn leven vrezenas things go • in vergelijking, in het algemeengo armed • gewapend zijnit will go hard with him • het zal erg moeilijk voor hem wordenhow are things going? • hoe gaat het ermee?how is work going? • hoe staat het met het werk?go slow • een langzaam-aan-actie houdenthe tune goes like this • het wijsje kt als volgt10 go well • goed aflopen, goed komen11 how did the exam go? • hoe ging het examen?go in someone's favour • in iemands voordeel uitvallenwhat he says goes • wat hij zegt, gebeurt ook12 how is the work going? • hoe vordert het (met het) werk?go unpunished • ongestraft wegkomengoing!, going!, gone! • eenmaal! andermaal! verkocht!16 go on • besteed worden/gespendeerd worden aanmy complaints went unnoticed • mijn klachten werden niet gehoordthe cook must go • de kok moet gaanhe paid as he went • hij betaalde directit only goes to show • zo zie je maargo (a-)begging • geen aftrek vinden, niet gewild zijnif these things are going begging I'll take them • als niemand (anders) ze wil, neem ik ze wel〈Brits-Engels; informeel〉 go and do something • iets gaan doen; zo maar even iets doen; zo dwaas zijn iets te doenlet oneself go • zich laten gaan, zich ontspannen; zich verwaarlozenanything goes • alles is toegestaanhe kept going like this • hij deed telkens zogo carefully • heel bedachtzaam/behoedzaam te werk gaango easy • het rustig(er) aan (gaan) doengo easy with • aardig/vriendelijk zijn tegen〈 informeel〉 here goes! • daar gaat ie (dan)!〈 informeel〉 here we go again • daar gaan we weer, daar heb je het weerthere it goes • weg, foetsie; kapotgo wrong • een fout maken, zich vergissen; fout/mis gaan, de mist in gaan; 〈 informeel〉stuk gaan, het begeven 〈 van apparaat〉; het verkeerde pad opgaan→ go about go about/, go across go across/, go after go after/, go against go against/, go ahead go ahead/, go along go along/, go around go around/, go at go at/, go away go away/, go back go back/, go beyond go beyond/, go by go by/, go down go down/, go far go far/, go for go for/, go forward go forward/, go in go in/, go into go into/, go off go off/, go on go on/, go out go out/, go over go over/, go round go round/, go through go through/, go to go to/, go together go together/, go under go under/, go up go up/, go with go with/, go without go without/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:go the same way • dezelfde kant opgaango the shortest way • de kortste weg nemen¶ go it alone • iets/het helemaal alleen doengo it strong • er hard tegenaan gaan; overdrijven, het er dik op leggen♦voorbeelden:go absent • afwezig blijvengo bad • slecht worden, bedervengo blind • blind wordengo broke • al zijn geld kwijtrakengo cold • koud wordengo hot and cold • het (afwisselend) warm en koud krijgengo hungry • honger krijgengo ill/sick • ziek wordenthe milk went sour • de melk werd zuurgoing fifteen • bijna vijftien (jaar), naar de vijftien toe -
7 coup
coup [koe]〈m.〉1 slag ⇒ klap, steek, stoot, (plotselinge, korte, abrupte) beweging/GRAMT.♦voorbeelden:d'un coup d'aile • in een rukd'un coup de baguette (magique) • als bij toverslag〈 informeel〉 un coup de bambou • een zonnesteek; een vlaag van waanzincoup de barre • 〈 scheepvaart〉ruk aan het roer, plotselinge verandering; 〈 figuurlijk〉plotselinge vermoeidheid, hoge rekeningcoup de bec • snauw, sneerdonner un coup de brosse à qc. • iets (even) afborstelencoup de canon • kanonschotcoup de chance • gelukkig toeval, meevallercoup de chien • plotselinge storm; oproerdonner un coup de collier • er flink tegenaan gaanavoir un joli coup de crayon • goed (kunnen) tekenencoup de désespoir • wanhoopsdaadcoup d'éclat • meesterlijke zet〈 figuurlijk〉 un coup d'épée dans l'eau • een slag in de lucht, verspilde moeitecoup d'essai • eerste poging, begincoup d'Etat • staatsgreepboire le coup de l'étrier • een glaasje op de valreep drinkendonner un coup de fer à qc. • iets even opstrijkencoup de feu • schotcoup de fil • telefoontjecoup de folie • onbezonnen daad, aanval van waanzincoup de force • gewelddaad, overrompeling, coup de forcecoup de foudre • donderslag; 〈 figuurlijk〉liefde op het eerste gezicht, onverwachte ramp, slechte tijding〈 figuurlijk〉 donner un coup de fouet • aansporen, oppeppencoup de froid • verkoudheidcoup de gosier • schreeuwdonner, pousser un coup de gueule • losbrullen, een bek opzettencoup de hasard • bof, meevallercoup de langue • bitse, hatelijke opmerkingun petit, un dernier coup de lime • de laatste hand, de afwerkingcoup de main • hulp, handreiking, steun; 〈 leger〉overrompeling, aanslagdonner un coup de main • een handje helpenfaire un coup de main • een aanslag plegenavoir le coup de main • de vaardigheid hebben〈 figuurlijk〉 〈 informeel〉 recevoir le coup de masse • een zware klap (te verwerken) krijgen 〈 emoties〉〈 figuurlijk〉 un coup de massue • een harde slag, een gevoelige slagcoup de mer • stortzee, zware golfcoup d'oeil • blik, oogopslag, uitzichtavoir le coup d'oeil • kijk op de dingen hebbendu premier coup d'oeil • op het eerste gezichtjeter un coup d'oeil (rapide) sur qc. • een vluchtige blik op iets werpen〈 figuurlijk〉 coup de patte • veeg uit de pan, trap nace peintre a le coup de patte • deze schilder kan aardig met het penseel overwegse donner un coup de peigne • een kam door z'n haar halencoup de pied • trap, schopcasser des vitres à coups de pierre • ruiten ingooientuer qn. à coups de pierres • iemand stenigendonner un coup de piston à qn. • iemand aan een baantje helpencoup de poing • stomp, vuistslagcoup de poing (américain) • boksbeugel〈 informeel〉 avoir le, un coup de pompe • de man met de hamer tegenkomen, opeens niet meer kunnen〈 informeel〉 coup de pompe • man met de hamer, plotselinge uitputting, vermoeidheidun coup de pot • mazzel, gelukdonner le coup de pouce • de laatste hand aan iets leggencoup de poussière • mijngasontploffingon lui a fait le coup du presse-citron • ze hebben hem als een citroen uitgeknepencoup de pub • reclamestuntcoup de réparation • strafschopcoup de sang • beroerte, plotselinge woedecoup de semonce • schot voor de boegcoup de sifflet • fluitsignaalcoup de soleil • zonnesteek; zonnebrandcoup du sort • speling van het lot, tegenslagdonner un coup de téléphone à qn. • iemand opbellencoup de théâtre • plotselinge ommekeer, onverwachte wendingse flanquer un coup de torchon • vechtendonner un coup de tube à qn. • iemand een telefoontje gevencoup de veine • geluk, gelukkig toevalcoup de vent • rukwind, windstootcheveux en coup de vent • slordig, los zittend haarentrer en coup de vent • binnenstormencoup bas • stoot onder de gordelêtre aux cent coups • in alle staten zijn, doodsangsten uitstaandonner le dernier coup, le coup décisif • de genadeslag geven〈 informeel〉 coup fourré • gemene, onverwachte streek, luizenstreek〈 sport en spel〉 coup franc • vrije trap, slagmauvais coup • gemene streek, lelijke klapcoup monté • afgesproken werk, doorgestoken kaart〈 informeel〉 sale coup • rotstreek; zware slagcoup sec • droge knal, klap〈 figuurlijk〉 accuser le coup • de klap incasseren, er een klap van krijgenavoir le coup • er de slag van hebben〈 informeel〉 avoir un coup dans l'aile, dans le nez • (licht) aangeschoten zijn, te diep in het glaasje gekeken hebben〈 informeel〉 boire un coup • iets drinken, er eentje nemencalculer son coup • de zaak precies uitrekenen, uitkienencompter les coups • alleen maar toekijken, neutraal zijn〈 informeel〉 discuter le coup • babbelen, kletsen〈 informeel〉 être dans le coup • er bij betrokken zijn, er van wetenexpliquer le coup • de toestand, gang van zaken uiteenzettenfaire coup double • twee vliegen in één klap slaanfaire les cent coups, les quatre cents coups • een losbandig, rusteloos leven leiden, erop los leven, van alles uithalen 〈 kind〉en ficher, mettre un coup • flink de handen uit de mouwen stekenne pas en ficher un coup • geen klap uitvoerenfrapper des coups en l'air • vergeefse moeite doenfrapper un grand coup • een zware slag toebrengen, een grote slag slaanfrapper à coups redoublés • hard en vaak slaanmarquer le coup • een bijzonderheid benadrukken, een bepaalde gebeurtenis niet ongemerkt voorbij laten gaanmaintenant j'ai pris le coup • nu weet ik hoe het moetil en a pris un coup • dat heeft hem geen goed gedaanrendre coup pour coup • een klap, slag teruggevenrisquer, tenter le coup • het erop wagentenir le coup • standhouden, het uithoudenvaloir le coup • de moeite lonen, waard zijnen venir aux coups • handgemeen wordenà coup sûr • vast en zeker, beslistà tous (les) coups, à tout coup • telkens, bij elke gelegenheidtout à coup • plotselingaprès coup • naderhand, achterafau, du premier coup • bij de eerste keerau coup de midi • klokslag 12 uurd' un (seul) coup • in één keer, plotselingtout d' un coup • ineens, plotselingdu coup • bijgevolg, daaromdu même coup • tegelijkertijd, bij diezelfde gelegenheidêtre hors du coup • nergens vanaf wetenau coup par coup • een voor eenpour le coup • deze keer〈 juridisch〉 pour coups et blessures • vanwege toegebracht lichamelijk letsel; 〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 voor slagen en verwondingensous le coup de • onder de invloed, dreiging vansur le coup • op slag, onmiddellijk, meteensur le coup de midi • klokslag 12 uurcoup sur coup • achtereenvolgens, vlak na elkaar→ pierrem1) slag, klap, klop, steek, stoot, bons, dreun, trap, schop2) snee3) beet4) ruk5) worp6) daad, streek7) teug, slok8) zet -
8 temps
temps [tã]〈m.〉1 tijd ⇒ tijdperk, periode2 weer♦voorbeelden:temps d'arrêt • pauze, rust, onderbrekingtemps de réflexion • bedenktijd〈 spreekwoord〉 autres temps, autres moeurs • andere tijden, andere zedenil y a beau temps que • het is al een tijd geleden datbon temps • veel plezierces temps-ci • de laatste tijdtemps creux • stille tijdil est grand temps • het is de hoogste tijdtemps humains • manurenmon jeune temps • mijn jonge jarenen même temps • tegelijkertijden même temps … et • zowel … alstemps mort • 〈 sport en spel〉spelonderbreking, time-out; 〈 figuurlijk〉 onderbreking; 〈van werk enz.〉 onbenutte tijdtemps moyen de Greenwich • Greenwichtijdtravailler à plein temps, à temps complet • een volledige baan hebbenles premiers temps • aanvankelijk, in het beginquelque temps • een tijdjede, en tout temps • altijd (al), te allen tijdetout le temps • voortdurend, steeds (maar), de hele tijden temps utile, voulu • te zijner tijdpar le temps qui court • heden ten dagese donner, se payer, prendre du bon temps • zich goed vermaken, het ervan nemenil n'est que temps • het is hoog tijdil était temps • dat was nog maar net op tijdavoir fait son temps • zijn (beste) tijd gehad hebben; 〈 van personen〉 versleten zijn; 〈 figuurlijk〉 achterhaald zijnpasser le temps • de tijd verdrijvenprendre son temps • zich niet haasten, het juiste ogenblik uitkiezentromper, tuer le temps • de tijd dodenn'avoir qu'un temps • van korte duur zijnil y a peu de temps • onlangsà temps • op tijd, bijtijdsavec le temps • mettertijddans le temps • vroeger, destijdsde temps à autre, de temps en temps • van tijd tot tijd, af en toede mon temps • in mijn tijdêtre de son temps • een kind van zijn tijd zijndepuis quelque temps • sinds kortdu temps de Charlemagne • in de tijd van Karel de Grotedurant, pendant ce temps • in die tussentijd, intussenen temps et lieu • te gelegener tijd en plaatsentre temps • intussenau, dans le, du temps où • toendepuis le temps que • sindsdu temps que • toenpar le temps qu'il fait • met dit weerquel temps fait-il? • wat voor weer is het?le temps se met au beau • het wordt mooi weer3 temps d'une danse • danspas, dansfiguur(mesure à) trois temps • driekwartsmaatbattre les temps d'une mesure • de maat slaanen deux temps, trois mouvements • in een vloek en een zuchtmoteur (à) quatre temps • viertaktmotorm1) tijd2) weer3) maatdeel [muziek]4) slag -
9 line
n. regel; streep; snoer; lijn; rij; generatie; beroep--------v. opstellen in rijen; markeren; bekleden; versterken; ribbelen; vullen (van een zak)line1[ lajn]1 lijn ⇒ snoer, koord3 rij (naast/achter elkaar) ⇒ 〈 leger〉 linie, stelling5 (beleids/gedrags)lijn♦voorbeelden:hold the line, please • blijft u even aan de lijn?2 line of fire • vuurlijn/linieline of sight/vision • gezichtslijnwe must draw the line somewhere • we moeten ergens een grens trekkenbring into line • tot de orde roepencome/fall into line • op één lijn gaan zitten, zich schikkenread between the lines • tussen de regels door lezenstand in line • in de rij gaan staan4 drop someone a line • iemand een briefje schrijven/sturenline of thought • ziens/denkwijze, denktrantkeep someone in line • iemand in de hand houdenshoot a line • een verhaal ophangen, opscheppensign on the dotted line • (een contract) ondertekenen; 〈 informeel〉 niet tegenstribbelen; in het huwelijksbootje stappentoe the line • in het gareel blijvenoff line • niet aan het werk, niet functionerendon line • aan het werk, functionerendbring a power station on line • een krachtcentrale operationeel makenout of line • uit de pas, over de schreef1 (hoeveelheid/stuk) lijn2 lint ⇒ lont, band♦voorbeelden:————————line2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:¶ line one's nest/pocket(s)/purse • zijn zakken vullen, zijn beurs spekken→ line up line up/ -
10 word
n. woord; spraak; kort gesprek; belofte; bevel; slagwoord; wachtwoord; leuze; parool; inlichting--------v. formuleren; onder woorden brengen; zich uitdrukken; woorden kiezenword1[ wə:d]1 woord 〈 ook computer〉 ⇒ 〈 bij uitbreiding〉 (gesproken) uiting; 〈 meervoud〉 tekst, woorden 〈 van liedje〉3 (macht/wacht)woord ⇒ bevel♦voorbeelden:1 word of command • commando, bevelhave a word in someone's ear • iemand iets toefluisterenby word of mouth • mondelingput words in(to) someone's mouth • iemand woorden in de mond leggentake the words out of someone's mouth • iemand de woorden uit de mond halena man of few words • een man van weinig woorden(not) in so many words • (niet) met zoveel woordenright from the word go • vanaf het beginwords fail me • woorden schieten mij tekortsay the word • een seintje gevensay the word, and I'll leave • als je liever hebt dat ik wegga, hoef je het maar te zeggenhave a word to say • iets te zeggen hebbenwaste words • woorden verspillentake someone at his word • iemand aan zijn woord houdenbeyond words • niet in woorden uit te drukkenword for word • woord voor woord, woordelijktoo … for words • te … om waar te zijn/voor woordenthat is not the word for it • dat is het (juiste) woord niethave no words for something • ergens geen woorden voor hebbenin a/one word • kortom, in één woordin other words • met andere woordenput into words • onder woorden brengenI don't believe a word of it • ik geloof er niets vanhave a word with someone • iemand (even) sprekenword of honour • woord van eer, erewoordhe's as good as his word • wat hij belooft doet hijbreak one's word • zijn woord brekenI give you my word for it • ik verzeker het je op mijn erewoordgive/pledge one's word • zijn woord gevengo back on one's word • zijn woorden/belofte(n) terugnemenkeep one's word • (zijn) woord houdentake someone's word for it • iemand op zijn woord gelovenupon my word • op mijn (ere)woord(upon) my word! • mijn hemel!¶ a word in season • een woordje op zijn tijd, een raad op het juiste ogenblikeat one's words • zijn woorden inslikken, iets terugnemenI could not get a word in edgeways • ik kon er geen speld tussen krijgenweigh one's words • zijn woorden wegen1 nieuws ⇒ bericht, boodschap♦voorbeelden:the word got round that • het bericht deed de ronde datleave word that • bericht achterlaten datsend word of • berichtenword has it that • het gerucht gaat dat————————word2〈 werkwoord〉 -
11 tout
tout1 [toe]〈m.〉1 geheel ⇒ totaal, alles2 hoofdzaak ⇒ (het) belangrijkste, voornaamste♦voorbeelden:risquer le tout pour le tout • alles op het spel zetten(ne) … (pas) du tout • helemaal niet, absoluut nietdu tout • helemaal nietdu tout au tout • helemaal, volledig————————tout2 [toe],1 (ge)heel ⇒ volledig, een en al3 〈 elliptisch〉(bestemd, geschikt) voor ieder(e) ⇒ met alle …, van alle …♦voorbeelden:en toute simplicité • in alle eenvoudil est toute simplicité • hij is een en al eenvoud, hij is de eenvoud zelvetout le temps • voortdurend, aldoor, altijd2 tout un chacun • een ieder, iedereentous (les) deux • allebei, alle tweetous les deux jours • om de andere dagtout ce qu'il y a de gens connus • alle bekende mensenc'est sérieux? tout ce qu'il y a de plus sérieux • echt waar?, honderd procent serieus, ik meen het echt(film) tous publics • (film) voor ieder publiek, voor een breed publiekvéhicule tous terrains • terreinwagen, -voertuig, jeeppour tout (bagage) • als enige (bagage)————————tout3 [toe],1 alles ⇒ allemaal, allen, iedereen♦voorbeelden:avoir tout de • alle eigenschappen hebben vanpour tout dire • al met alc'est tout dire • daarmee is alles gezegdce sera tout pour aujourd'hui • daar zullen we het vandaag bij latentous (au)tant que nous sommes • wij allen, zonder uitzonderingaprès tout • tenslotte, alles welbeschouwden tout et pour tout • niet meer dan, alles bij elkaarenvers et contre tous • tegen iedereenpar-dessus tout, au-dessus de tout • bovenal, vooralvoilà tout • dat is alles¶ comme tout • heel erg, vreselijket tout • en zo, en wat dies meer zijet tout et tout • enzovoort, enzovoort————————tout4 [toe]〈 bijwoord〉1 heel ⇒ erg, zeer, bijzonder, helemaal3 geheel en al ⇒ een en al, niets dan♦voorbeelden:1 tout juste • nog maar net, op het nippertjeêtre tout yeux, tout oreilles • een en al oor, vol aandacht zijnc'est tout un • dat is precies hetzelfdetout aussi grand que • (precies) even groot alsêtre tout à ses projets • helemaal opgaan in zijn, haar plannentout à vous • geheel tot uw beschikking, tot uw dienst¶ tout d'abord • allereerst, voor allestout enfant, tout gosse • als kind al …tout à fait • helemaal, preciestout au moins • op z'n (aller)minsttout au plus • hoogstensle tout dernier, premier • de allerlaatste, allereersteà tout jamais • voor altijdtout de même • tochtout en marchant, il m'a raconté • terwijl we liepen, onder het lopen vertelde hij metout en étant riche, il vit très simplement • hoewel hij rijk is, leeft hij erg eenvoudigtout riche que je suis • hoe rijk ik ook ben1. m1) geheel, totaal2) hoofdzaak3) heelal2. tout, tous, toutespron1) alles2) allemaal, iedereen3. tout, toute, tous, toutesadj1) geheel, volledig2) elk, ieder3) bestemd voor4. adv1) heel, erg, helemaal2) zuiver3) geheel en al
См. также в других словарях:
To begin even — Набирать без абзаца … Краткий толковый словарь по полиграфии
begin — be|gin [ bı gın ] (past tense be|gan [ bı gæn ] ; past participle be|gun [ bı gʌn ] ; present participle be|gin|ning) verb *** 1. ) transitive to start doing something: begin doing something: He began shouting at them. begin to do something:… … Usage of the words and phrases in modern English
begin — be|gin W1S1 [bıˈgın] v past tense began [ ˈgæn] past participle begun [ ˈgʌn] present participle beginning ▬▬▬▬▬▬▬ 1¦(start doing something)¦ 2¦(start happening)¦ 3¦(do first)¦ 4¦(book/word etc)¦ 5¦(speech)¦ 6 to begi … Dictionary of contemporary English
begin */*/*/ — UK [bɪˈɡɪn] / US verb Word forms begin : present tense I/you/we/they begin he/she/it begins present participle beginning past tense began UK [bɪˈɡæn] / US past participle begun UK [bɪˈɡʌn] / US 1) [intransitive] to start happening or existing She … English dictionary
begin — /bI gIn/ past tense began begun / gVn/ verb (I, T) 1 START DOING/FEELING to start doing something or start feeling a particular way: begin to do sth: We began to wonder if the train would ever arrive. | begin: I ll begin when you re ready. |… … Longman dictionary of contemporary English
Begin the Begin — Song infobox Name = Begin the Begin Type = Song Artist = R.E.M. alt Artist = Album = Lifes Rich Pageant Published = Released = 28 July 1986 track no = 1 Recorded = Genre = Alternative rock Length = 3:28 Writer = Composer = Label = I.R.S. Records… … Wikipedia
Even Flow — Infobox Single | Name = Even Flow Artist = Pearl Jam from Album = Ten B side = Dirty Frank / Oceans (remix) Format = CD single, Cassette, Vinyl Released = 1992 Recorded = March 27, 1991 – April 26, 1991 at London Bridge Studios, Seattle,… … Wikipedia
begin — /bi gin /, v., began, begun, beginning. v.i. 1. to proceed to perform the first or earliest part of some action; commence; start: The story begins with their marriage. 2. to come into existence; arise; originate: The custom began during the Civil … Universalium
Begin to Hope — Infobox Album | Name = Begin to Hope Type = Album Artist = Regina Spektor Released = June 13 2006 Recorded = Genre = Alternative rock, Anti folk Length = 47:15 Label = Sire Records Producer = David Kahne, Regina Spektor Reviews = * Allmusic… … Wikipedia
Break-even (economics) — This article is about Break even (economics). For other uses, see Break even (disambiguation). The Break Even Point In economics business, specifically cost accounting, the break even point (BEP) is the point at which cost or expenses and revenue … Wikipedia
Menachem Begin — מנחם בגין 6th Prime Minister of Israel In office 21 June 1977 – 10 October 1983 Preceded by Yitzhak Rabin … Wikipedia