-
1 great/heavy with child
great/heavy with childop alle dagen lopend, hoogzwanger -
2 with (great) gusto
with (great) gusto -
3 with great dispatch
with great dispatch -
4 with great/a certain reluctance
with great/a certain reluctancemet grote/zekere tegenzin -
5 with
prep. met; behorend tot; met behulp van; door middel van; door; uit; voor; bij ; van[ wið, wiθ]♦voorbeelden:a conversation with Jill • een gesprek met Jillcompared with Mary • vergeleken bij Maryangry with Sheila • kwaad op Sheilawith your permission • met uw toestemmingit changes with the seasons • het verandert met de seizoenenwith the sun • met de zon meesail with the wind • met de wind zeilenare you still with me? • snap je me nog?, kun je me nog volgen?come with me • kom met mij mee3 he assumed, with the author, that … • hij nam, met de auteur, aan dat …she can sing with the best of them • ze kan zingen als de bestehe worked with Bayer • hij werkte bij Bayerthis, with the books, should do • met de boeken, zou dit moeten volstaanwith the bow it looks just like new • met de strik ziet het eruit als nieuwhe came with his daughter • hij kwam met zijn dochterwith a gentle disposition • met een zacht karakterhe did it with ease • hij deed het met gemakdo business with the farmers • zaken doen met de boerenhe watched with fear • hij keek toe vol angsthe walked with his hands in his pockets • hij liep met de handen in de zakkenI like it with sauce • ik eet het graag met sausit went with great speed • het ging heel snelwhat's with him? • wat is er met hem (aan de hand)?spring is with us • het is lentepeace be with you • vrede zij met uit's all right with me • ik vind het goed/mij is het om het evenI left it with Jill • ik vertrouwde het aan (de zorgen van) Jill toethe doctor is with John • de dokter is bij Janwith Mary it always fails • bij Mary mislukt het altijd5 a nice girl, with all her faults • een lief meisje, ondanks haar gebrekenbowed down with grief • gebukt onder droefenisthey woke her with their noise • zij maakten haar wakker met hun lawaaipleased with the results • tevreden over de resultatenmix it with a spoon • meng het met een lepelfilled with water • vol watersick with worry • ziek van de zorgenwith his death all changed • met zijn dood veranderde alleshe arrived with Mary • hij kwam tegelijkertijd met Mary aanwith that he left • dit gezegd zijnde vertrok hijwhat with this, that and the other, I never finished it • met alles wat erbij kwam heb ik het nooit afgekregenaway/down with him! • weg met hem!off with you • maak dat je wegkomtit's all over with him • het is met hem afgelopenwhat's up with him? • wat heeft hij?→ be with be with/ -
6 with great difficulty
met grote moeite -
7 with great effort
met grote pogingen -
8 a country with great potentialities
English-Dutch dictionary > a country with great potentialities
-
9 endowed with great musical talent
endowed with great musical talentEnglish-Dutch dictionary > endowed with great musical talent
-
10 have a great deal of pull with someone
have a great deal of pull with someoneEnglish-Dutch dictionary > have a great deal of pull with someone
-
11 he always studies with great application
he always studies with great applicationEnglish-Dutch dictionary > he always studies with great application
-
12 it went with great speed
-
13 read with great relish
-
14 you are blessed with great talent
English-Dutch dictionary > you are blessed with great talent
-
15 interest
n. interesse, belangstelling; belang; rente, winst--------v. interesseren; belangstelling wekkeninterest1[ intrist] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:take much/a great interest in • zich sterk interesseren voor2 a matter of great interest • een zaak van groot gewicht/belangit's in the interest of the community • het is in het belang van de gemeenschaplend money at 7% interest • geld lenen tegen 7% renteI'll return his insults with interest • ik zal hem zijn beledigingen dubbel en dwars betaald zetten————————interest2〈 werkwoord〉1 interesseren ⇒ belangstelling inboezemen/wekken♦voorbeelden:can I interest you in a drink? • kan ik je overhalen om iets te drinken? -
16 account
n. Klantenrekening (bij computers - ook regeling die toegang verleent tot service of tot het Internet netwerk); rekening (boekhouding); beschrijving; reden--------v. verantwoorden; rekening houden met, zich gedragen ten opzichte vanaccount1[ əkaunt]♦voorbeelden:by one's own account • naar eigen zeggengive/render an account of • verslag uitbrengen over3 account of goods purchased • inkooprekening, inkoopfactuur♦voorbeelden:for the account and risk of • voor rekening en risico vanon one's own account • voor eigen rekeningadd/charge something to someone's account, put something down to someone's account • iets op iemands rekening schrijvenbalance/settle/square (one's) accounts with someone • de rekening vereffenen met iemand; 〈 ook figuurlijk〉 afrekenen met iemandcharge an account • een rekening belastenhave/keep an account at/with the bank • een rekening hebben bij de bankopen an account at/with the bank • een rekening openen bij de bankpass to account • op rekening stellen/zettenpay (in)to the account • op rekening betalen/stortenfor account of • voor rekening vanon account • op rekeningto someone's account • op iemands rekeningnot on any account • in geen gevalon account of • wegenson no account • in geen gevalon that account • om die reden, daarom3 belang ⇒ waarde, gewicht4 voordeel ⇒ profijt, winst♦voorbeelden:give/render account of • rekenschap afleggen overtake something into account, take account of something • rekening houden met iets3 hold something in great account • iets van groot gewicht/grote waarde achtenof no account • van geen belangput/turn something to (good) account • zijn voordeel met iets doen————————account2〈 werkwoord〉1 beschouwen (als) ⇒ houden voor, rekenen (onder)♦voorbeelden:→ account for account for/ -
17 time
n. "Time", belangrijk Amerikaans actualiteitenweekblad betreffende politiek, cultuur en sporttime1[ tajm]4 gelegenheid ⇒ moment, ogenblik♦voorbeelden:kill time • de tijd dodenlose no time • geen tijd verliezen, direct doenmake time for something • ergens tijd voor vrijmakentake one's time • zich niet haastentime and (time) again • steeds weer/opnieuwin next to no time • in een mum van tijdI'm working against time • ik moet me (vreselijk) haasten, het is een race tegen de klokfor a time • een tijdjein (less than) no time (at all) • in minder dan geen tijdall the time • de hele tijd, voortdurend; altijddo you have the time? • weet u hoe laat het is?he arrived ahead of time • hij kwam (te) vroegat the time • toen, indertijdshe is often behind time with her payments • ze is vaak te laat/achter met haar betalingenby the time the police arrived, … • tegen de tijd dat/toen de politie arriveerde, …what time is it?, what's the time? • hoe laat is het?time was when Britain ruled the world • eens heerste Engeland over de wereldbe ahead of one's time • zijn tijd vooruit zijnat one time • vroeger, eensbe behind the times • achterlopen, niet meer van deze tijd zijnonce upon a time • er was eens4 have time on one's hands • genoeg/te veel vrije tijd hebbenthere's a time and place for everything • alles op zijn tijdbide one's time • afwachten〈 informeel〉 any time • altijd, om 't even wanneerevery time • elke keer, altijd; steeds/telkens (weer)many times, many a time • vaak, dikwijls5 nine times out of ten • bijna altijd, negen op de tien keertake time by the forelock • de gelegenheid/kans aangrijpenget time and a half for working on Saturdays • anderhalf keer betaald krijgen voor werken op zaterdagI had the time of my life • ik heb ontzettend genotensince time out of mind • sinds onheuglijke tijdenyour time is drawing near • jouw tijd is bijna gekomenhave a time (of it) • het lastig/moeilijk hebbenI have no time for him • ik mag hem niet, ik heb een hekel aan hemlast one's time • zijn tijd wel durenplay for time • tijd rekkenserve one's time • een gevangenisstraf uitzittentime will tell • de tijd zal het uitwijzentime's up! • het is de hoogste tijd!(and) about time too! • (en) het werd ook tijdtime after time • keer op keerat all times • altijd, te allen tijdeone at a time • één tegelijkat the same time • tegelijkertijd; toch, desalnietteminat this time of day • in dit late stadiumat times • somsbetween times • nu en danfor the time being • voorlopigfrom time to time • van tijd tot tijd→ double-quick double-quick/, easy easy/, evil evil/, good good/, hard hard/, heavy heavy/, high high/, own own/, short short/, thin thin/1 maat2 tempo♦voorbeelden:keep time • in de maat blijven, de maat houdenin time • in de maatout of time • uit de maat, vals→ common common/————————time2〈 werkwoord〉2 het juiste moment kiezen voor/om te♦voorbeelden: -
18 joy
n. genot, vreugde; blijdschap; vrolijkheid; plezier--------v. zich verheugen; verheugen[ dzjoj]♦voorbeelden:1 vreugde ⇒ genot, blijdschap♦voorbeelden:wish someone joy • iemand geluk toewensenfor/with joy • van vreugde -
19 live
adj. levend; levendig; belangrijk; brandend; geëlectrificeerd; rechtstreekse uitzending--------adv. rechtstreeks--------v. leven; wonen; omkomen; bestaanlive1[ lajv]1 live ⇒ direct, rechtstreeks3 onder spanning/stroom staand♦voorbeelden:¶ live ammunition/cartridges • scherpe munitie/patronenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:live birth • levendgeborene————————live2[ liv]2 wonen♦voorbeelden:live and let live • leven en laten levenlong live the Queen! • (lang) leve de koningin!live together • samenleven/wonenlive above/beyond one's means • boven zijn stand levenlive by • leven van, in zijn onderhoud voorzien door; leven naar, zich houden aanlive off the land • zijn eigen groente verbouwenlive out of cans/tins • leven van blikjesvoedselshe lives with a foreigner • ze leeft/woont samen met een buitenlanderlive with a situation • (hebben leren) leven met/zich neerleggen bij een situatieyou haven't lived yet! • je hebt nog helemaal niet gelééfd/van het leven genoten!you'll live to be ninety • jij haalt de negentig nog2 live in • inwonen, intern zijnlive on one's own • op zichzelf/alleen wonen→ live up to live up to/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 leven2 beleven ⇒ door/meemaken♦voorbeelden:he won't live out the year • hij haalt het eind van het jaar niet→ live down live down/ -
20 relish
n. smaak; scheutje, tikje; aantrekkelijkheid; genoegen--------v. genieten van, genoegen scheppen inrelish1[ rellisj] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 genoegen ⇒ lust, plezier, zin4 saus♦voorbeelden:eat with (a) relish • met smaak eten————————relish21 smaken ⇒ iets weg hebben, zwemen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 smakelijk/pikant maken ⇒ kruiden2 genieten van ⇒ genoegen scheppen in, zich laten smaken♦voorbeelden:3 relish the prospect/idea • het een prettig vooruitzicht/idee vinden
См. также в других словарях:
great with child — literary phrase an old phrase meaning ‘pregnant’ Thesaurus: pregnant and be pregnantsynonym sexual activityhyponym Main entry: great * * * great with chil … Useful english dictionary
great with child — literary an old phrase meaning pregnant … English dictionary
Great — (gr[=a]t), a. [Compar. {Greater}; superl. {Greatest}.] [OE. gret, great, AS. gre[ a]t; akin to OS. & LG. gr[=o]t, D. groot, OHG. gr[=o]z, G. gross. Cf. {Groat} the coin.] 1. Large in space; of much size; big; immense; enormous; expanded; opposed… … The Collaborative International Dictionary of English
Great bear — Great Great (gr[=a]t), a. [Compar. {Greater}; superl. {Greatest}.] [OE. gret, great, AS. gre[ a]t; akin to OS. & LG. gr[=o]t, D. groot, OHG. gr[=o]z, G. gross. Cf. {Groat} the coin.] 1. Large in space; of much size; big; immense; enormous;… … The Collaborative International Dictionary of English
Great cattle — Great Great (gr[=a]t), a. [Compar. {Greater}; superl. {Greatest}.] [OE. gret, great, AS. gre[ a]t; akin to OS. & LG. gr[=o]t, D. groot, OHG. gr[=o]z, G. gross. Cf. {Groat} the coin.] 1. Large in space; of much size; big; immense; enormous;… … The Collaborative International Dictionary of English
Great charter — Great Great (gr[=a]t), a. [Compar. {Greater}; superl. {Greatest}.] [OE. gret, great, AS. gre[ a]t; akin to OS. & LG. gr[=o]t, D. groot, OHG. gr[=o]z, G. gross. Cf. {Groat} the coin.] 1. Large in space; of much size; big; immense; enormous;… … The Collaborative International Dictionary of English
Great circle of a sphere — Great Great (gr[=a]t), a. [Compar. {Greater}; superl. {Greatest}.] [OE. gret, great, AS. gre[ a]t; akin to OS. & LG. gr[=o]t, D. groot, OHG. gr[=o]z, G. gross. Cf. {Groat} the coin.] 1. Large in space; of much size; big; immense; enormous;… … The Collaborative International Dictionary of English
Great circle sailing — Great Great (gr[=a]t), a. [Compar. {Greater}; superl. {Greatest}.] [OE. gret, great, AS. gre[ a]t; akin to OS. & LG. gr[=o]t, D. groot, OHG. gr[=o]z, G. gross. Cf. {Groat} the coin.] 1. Large in space; of much size; big; immense; enormous;… … The Collaborative International Dictionary of English
Great go — Great Great (gr[=a]t), a. [Compar. {Greater}; superl. {Greatest}.] [OE. gret, great, AS. gre[ a]t; akin to OS. & LG. gr[=o]t, D. groot, OHG. gr[=o]z, G. gross. Cf. {Groat} the coin.] 1. Large in space; of much size; big; immense; enormous;… … The Collaborative International Dictionary of English
Great guns — Great Great (gr[=a]t), a. [Compar. {Greater}; superl. {Greatest}.] [OE. gret, great, AS. gre[ a]t; akin to OS. & LG. gr[=o]t, D. groot, OHG. gr[=o]z, G. gross. Cf. {Groat} the coin.] 1. Large in space; of much size; big; immense; enormous;… … The Collaborative International Dictionary of English
Great master — Great Great (gr[=a]t), a. [Compar. {Greater}; superl. {Greatest}.] [OE. gret, great, AS. gre[ a]t; akin to OS. & LG. gr[=o]t, D. groot, OHG. gr[=o]z, G. gross. Cf. {Groat} the coin.] 1. Large in space; of much size; big; immense; enormous;… … The Collaborative International Dictionary of English