-
1 nark
n. drugspeurder, rechercheur van de drugbrigade, regeringsofficier die op de naleving van beperkingen op illegale drugs toeziet; tipgever, politiespion (Engels gebruik); vervelend iemand, lastigvallend persoon (Australisch gebruik)nark1————————nark2〈 Brits-Engels〉♦voorbeelden:1 stop narking! • hou op met dat gezeur!II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 grass
n. gras; grasveld; hasjiesj (in spreektaal)--------v. met gras bedekken; klikkengrass1[ gra:s]1 gras2 grasland ⇒ weiland, grasperk♦voorbeelden:keep off the grass • verboden het gras te betredenput someone/send someone/turn someone out to grass • iemand de wei insturen; iemand eruit gooien/sturen————————grass2♦voorbeelden:1 grass on someone • iemand verraden/aangevenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 met gras bedekken/bezaaien♦voorbeelden: -
3 tipster
n. verstrekker van tips (bij paardrijwedstrijden en dergelijke)[ tipstə]
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский