-
21 parier
parier [paarjee]〈 werkwoord〉1 wedden (om) ⇒ gokken, inzetten♦voorbeelden:parier pour, sur un cheval • op een paard wedden2 je l'aurais parié! • als ik het niet dacht!il y a gros, fort à parier que • je kan ervan op aan dat, tien tegen één datv -
22 pièce
pièce [pjes]〈v.〉1 stuk ⇒ exemplaar, (onder)deel2 stuk ⇒ scherf, brok4 kamer ⇒ vertrek, ruimte5 stuk ⇒ muziekstuk, toneelstuk♦voorbeelden:pièces détachées • onderdelenpièces jointes • bijlagenêtre fait d'une seule pièce, tout d'une pièce • uit één stuk gemaakt zijninventer de toutes pièces • van a tot z verzinnenmettre une pièce à un pantalon • een stuk in een broek zettenvendre à la pièce • per stuk verkopentravail aux pièces • stukwerktravailler aux pièces • stukwerk verrichten〈 informeel〉 on n'est pas aux pièces! • het is geen aangenomen werk!la pièce • per stukcela coûte dix francs pièce • dat kost tien frank per stuk→ monnaieen pièces • in stukken, kapotdonner la pièce à qn. • iemand een fooi geven4 appartement de deux pièces • tweekamerwoning, -flatpièce à conviction • bewijsstukpièces d'identité • (identiteits)papierenjuger sur pièces • op grond van bewijsstukken een oordeel vellenpièce de résistance • hoofdschotelpièce montée • monumentale taartfaire pièce à • (iemand) de voet dwars zetten; paal en perk stellen aan (iets)f1) stuk, exemplaar2) scherf, brok3) muntstuk4) kamer5) akker6) document [juridisch]7) kanon, geschut [leger]8) schaakstuk -
23 pile
pile1 [piel]〈v.〉1 stapel ⇒ hoop, berg♦voorbeelden:jouer qc. à pile ou face • over iets tossenpile de Volta • voltazuilpile atomique • kernreactorpile sèche • droge batterij, droog elementpile voltaïque • voltazuil————————pile2 [piel]〈 bijwoord〉♦voorbeelden:il est dix heures pile • het is op de kop af tien uurtomber pile • goed uitkomenf1) stapel, hoop2) keerzijde [munt]3) brugpijler4) batterij5) aframmeling -
24 précéder
précéder [preeseedee]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:1 sa mauvaise réputation avait précédé son arrivée • zijn slechte reputatie was hem al vooruitgesneldêtre précédé de, par • voorafgegaan worden doorv1) voorgaan, voorafgaan (aan) -
25 route
route [roet]〈v.〉1 weg2 route ⇒ koers, richting, baan♦voorbeelden:route départementale • provinciale wegroute glissante! • slipgevaar!route meurtrière • dodenwegroute nationale • rijkswegtenir bien la route • een goede wegligging hebbenfaire fausse route • op een dwaalspoor rakenen route • onderwegse mettre en route • op weg gaanallons! en route! • vooruit! mars!faire de la route • veel rijdenfaire route avec qn. • met iemand reizenavoir qc. en route • iets op stapel hebben staanf1) weg2) route3) reis -
26 tenir
tenir [tənier]1 houden ⇒ vastzitten, weerstand bieden, standhouden2 een plaats, onderkomen vinden♦voorbeelden:le beau temps tiendra • het mooie weer houdt aantenir bon • volhouden, niet toegeventenir tout seul • blijven staanne plus pouvoir tenir, ne pouvoir y tenir • zijn geduld verliezen, ten einde raad zijncela tient toujours pour samedi? • gaat het zaterdag nog door? 〈 afspraak〉elle ne tenait plus debout (de fatigue) • ze kon niet meer op haar benen blijven staan (van vermoeidheid)cette histoire ne tient pas debout • dat verhaal snijdt geen hout2 ce que nous avons dit tient en quelques mots • wat we hebben gezegd kan in enkele woorden worden samengevat4 à quoi cela tient-il? • hoe komt dat?cela ne tient qu'à moi • dat hangt alleen van mij afqu'à cela ne tienne! • dat is geen bezwaar!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 houden ⇒ vast-, tegenhouden4 (plaats) innemen ⇒ beslaan, bevatten♦voorbeelden:la colère le tient • hij is woedendtenir la comptabilité • de boekhouding voerentenir ses engagements • zijn verplichtingen nakomentenir ses larmes • zijn tranen inhoudence mal le tient • die ziekte houdt hem in haar greeptenir le pouvoir • de macht in handen hebbentenir qn. • iemand in zijn macht hebbentenir les voleurs • de dieven te pakken hebbenfaire tenir qc. à qn. • iemand iets doen toekomen〈 spreekwoord〉 un tiens vaut mieux que deux tu l'auras • één vogel in de hand is beter dan tien in de luchttenez, voilà votre argent • hier hebt u uw geldtiens! je ne l'aurais pas cru • hé, dat had ik niet gedachttiens, tiens! • wel, wel!→ bout, boutique, classe, cordon, estime, haleine, langue, lieu, mer, pari, parole, quitte, tête, vin1 zich vasthouden ⇒ leunen (tegen), zich houden2 staan ⇒ zich bevinden, plaats hebben3 waarschijnlijk, steekhoudend zijn ⇒ goed in elkaar zitten, met elkaar samenhangen♦voorbeelden:1 s'en tenir là • stoppen, ophoudensavoir à quoi s'en tenir • weten waar men zich aan te houden heeftse tenir à quatre • z'n woede met moeite bedwingen¶ s'en tenir à • zich houden aan, blijven bijse tenir qc. pour dit • zich iets voor gezegd houdenv1) vastzitten2) standhouden5) voortkomen6) lijken (op)7) (vast)houden8) tegenhouden9) hebben10) weerstand bieden11) in beslag nemen12) beschouwen (als)13) onderhouden -
27 un
un1 [ũ],une [uun]〈m., v.〉1 één♦voorbeelden:ne faire ni une ni deux • geen moment aarzelenpas un(e) • geen (enkele)plus d'un • menigeenun à un, un par un • één voor éénet d' un(e)! • dat is één!voilà une de ces bêtises! • is me dat weer een stommiteit!〈 spreekwoord〉 quand il y en a pour un (deux, trois), il y en a pour deux (trois, quatre) 〈 wanneer er genoeg is voor één (twee, drie), dan is er ook genoeg voor twee (drie, vier)〉————————un2 [ũ],une [uun]1 één ⇒ een eenheid, een geheel vormend♦voorbeelden:la vérité est une • er is maar één waarheidne faire qu'un • één geheel zijn, vormenII 〈 telwoord〉1 één♦voorbeelden:le trente et un décembre • een en dertig december→ avis, précaution————————un3 [ũ],une [uun]〈onbepaald voornaamwoord; ook m.〉♦voorbeelden:un de ces jours • één dezer dagenils s'injurient l' un l'autre • zij schelden elkaar uitl' un et l'autre • beiden→ malheur————————un4 [ũ],une [uun]〈 lidwoord〉1 een♦voorbeelden:1 une fois, un jour • eens, op zekere dagun monsieur X • een zekere meneer X1. = une; m/f, adj 2. = une; art -
28 vingt
vingt [vẽ]〈 telwoord〉♦voorbeelden:il est sept heures moins vingt • het is tien minuten over half zevenm, adj -
29 avoir dix ans d'ancienneté
avoir dix ans d'anciennetéDictionnaire français-néerlandais > avoir dix ans d'ancienneté
-
30 avoir un battement de dix minutes pour changer de train
avoir un battement de dix minutes pour changer de trainDictionnaire français-néerlandais > avoir un battement de dix minutes pour changer de train
-
31 bénéficier
bénéficier (de) [beeneefiesjee]〈 werkwoord〉1 voordeel trekken (uit) ⇒ genieten (van), profiteren (van)♦voorbeelden: -
32 bénéficier d' une remise de dix pour cent
bénéficier d' une remise de dix pour centDictionnaire français-néerlandais > bénéficier d' une remise de dix pour cent
-
33 cela coûte dix francs pièce
Dictionnaire français-néerlandais > cela coûte dix francs pièce
-
34 centuple
centuple [sãtuupl]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉♦voorbeelden:au centuple • honderdvoudigle centuple • het honderdvoud -
35 décalogue
-
36 delà
delà [dəlaa]〈bijwoord; ook voorzetsel〉♦voorbeelden:¶ au delà • verder, meer, daarenbovenau delà de • achter, verder dan, aan de andere kant vanc'est aller au delà de mes désirs • het overtreft mijn wensenn'allez pas au delà de dix francs • kom niet boven de tien franken delà • verder, daarbuitenpar delà • aan de andere kantpar delà qc. • aan de andere kant van ietspar delà trois siècles d'occupation coloniale • ondanks drie eeuwen koloniale overheersing→ deçà -
37 dix années complètes
dix années complètes -
38 dix bons kilomètres
dix bons kilomètres -
39 un de perdu, dix de retrouvés
un(e) de perdu(e), dix de retrouvé(e)svoor hem (haar), tien anderenDictionnaire français-néerlandais > un de perdu, dix de retrouvés
-
40 dix puissances moins sept
dix puissances moins septDictionnaire français-néerlandais > dix puissances moins sept
См. также в других словарях:
tien — tien … Dictionnaire des rimes
tien — tien, tienne [ tjɛ̃, tjɛn ] adj. et pron. poss. de la 2e pers. du sing. • XIIIe; lat. tuum, devenu toon, toen, tuen, puis tien → mien, sien I ♦ Adj. poss. Vx ou littér. (épithète) De toi. ⇒ 1. ton. Un tien parent. (Attribut) Littér. « Je suis… … Encyclopédie Universelle
Tien — may refer to: Tien Shinhan, a character in Dragon Ball media Tien (TV channel), a Dutch television channel Tien or T ien, now generally spelled Tian, the Chinese religious idea of God or heaven People with the surname Chang Lin Tien (1935 2002),… … Wikipedia
tien — Tien, tienne. Pronom possessif, relatif de la seconde personne singuliere. Voila mes livres, où sont les tiens? c est là mon épée, cherche la tienne. Il faut remarquer que Tien & tienne ne se mettent jamais devant aucun nom, & qu on les fait… … Dictionnaire de l'Académie française
Tien — (vormals Talpa) ist der Name eines kommerziellen Fernsehsenders in den Niederlanden. Sie war Bestandteil der Talpa Media Holding Der Name Talpa ist das Lateinische Wort für Maulwurf, mol im Niederländischen, das sich auf den Nachnamen des… … Deutsch Wikipedia
tien — Tien, Il vient de Tuus. Cela est tien, Tuum est. Tu adjoustes cela du tien, De tuo istuc addis. Je te prie d autant que tu aimes les tiens, et tes biens, Per Fortunas tuas, per liberos te oro. B. ex Caelio … Thresor de la langue françoyse
Tien Du — ( vi. Tiên Du), is a district ( huyện ) of Bac Ninh Province in the Red River Delta region of Vietnam … Wikipedia
Tien Lu — ( vi. Tiên Lữ) is a district ( huyện ) of Hung Yen Province in the Red River Delta region of Vietnam … Wikipedia
Tien [1] — Tien (chines.), Himmel u. höchstes Wesen … Pierer's Universal-Lexikon
Tien [2] — Tien, See in der chinesischen Provinz Jünnan, an ihm liegt die Hauptstadt Jünnan fu … Pierer's Universal-Lexikon
Tien-te — (chines., d.i. Himmlische Tugend), der Ehrenname eines Chinesen, welcher früher Seeräuber war u. sich dann in Hongkong von Gützlaff taufen ließ. Er gab sich für einen Nachkommen der von den ausländischen Mandschu vernichteten einheimischen… … Pierer's Universal-Lexikon