-
1 the figure one
-
2 the figure could not be confirmed
het nummer kon niet worden bevestigtEnglish-Dutch dictionary > the figure could not be confirmed
-
3 one
adj. een--------n. een--------pron. iemandone1[ wun] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:these come only in ones • deze worden alleen in verpakkingen van één/per stuk verkocht————————one21 〈als vervanging voor eerder genoemd woord; meestal onvertaald〉 (er) een ⇒ 〈 benaming voor〉 (er) eentje 〈 grap, verhaal, drankje, snuiter enz.〉♦voorbeelden:like one dead • als een dodelet's have (a quick) one • laten we er (gauw) eentje gaan drinkenthe one that I like best • degene die ik het leukst vindI'll go him one better • ik zal hem een slag voor zijn/overtroevennever a one • geen enkelehe was one up on me • hij was me net de baasthe one about the generous Scot • die mop over de vrijgevige Schothe's a one for music • hij is een muziekliefhebberthis one's on me • ik trakteer!this one • deze hier2 〈 Brits-Engels〉 one must never pride oneself on one's achievements, 〈 Amerikaans-Engels〉one must never pride himself on his achievements • men mag nooit prat gaan op zijn prestatiesII 〈telwoord; als voornaamwoord〉1 één♦voorbeelden:1 become one • één worden, samenvallen/smeltenone after another • een voor een, de een na de andereone or two • één of twee, een paarhe and I are at one (with one another) • hij en ik zijn het (roerend) eens (met elkaar)one by one • een voor een, de een na de anderone of the members • een van de ledenone to one • één op/tegen éénone to one match • één op één/puntsgewijze overeenkomstas one • als één man¶ one and all • iedereen, jan en allemanI was one too many for him • ik was hem te sterk/te slim af〈 informeel〉 like one o'clock • als een gek, energiekI, for one, will refuse • ik zal in ieder geval weigeren(all) in one • (allemaal) tegelijkertijd/gecombineerd〈 informeel〉 done it in one! • in één keer!, de eerste keer goed!→ one another one another/————————one31 een zeker(e) ⇒ één of ander(e), ene♦voorbeelden:we'll meet again one day • we zullen elkaar ooit weer ontmoetenone Mr. Smith called for you • een zekere Mr. Smith heeft jou gebeldII 〈telwoord; als determinator〉1 één ⇒ enig; 〈 figuurlijk〉 de/hetzelfde; 〈 als versterker, Amerikaans-Engels; informeel〉 enig, hartstikke♦voorbeelden:from one chore to another • van het ene klusje naar het anderethey are all one colour • ze hebben allemaal dezelfde kleurone day out of six • één op de zes dagen, om de zes dagenthey cried out with one voice • ze riepen als uit één mondmy one and only friend • mijn enige echte vriendthe one and only truth • de alleenzaligmakende waarheidone and the same thing • één en dezelfde zaak, precies hetzelfdeneither one thing nor the other • vlees noch vis, halfslachtig -
4 key
adj. sleutel- (persoon enz.); belangrijkst; centraal; belangrijk; noodzakelijk--------n. sleutel; oplossing; toets; toonaard; muzieksleutel--------n. sleutel; toegang, oplossing, verklaring; toon, toonaard (in de muziek); toets (v. piano, schrijfmachine), klep (v. blaasinstrument); een laagliggend eiland--------v. vals (v. zingen); niet harmoniëren met; spannen; vastzetten; intoetsen; opschroeven, opdraaien spannen; stemmen (muziek)key1[ kie:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 sleutel 〈van slot; om iets vast te draaien〉 ⇒ 〈 figuurlijk〉 toegang; (strategische) sleutel; oplossing, verklaring; 〈 schaakspel〉 sleutelzet; opwindknop 〈 van horloge〉♦voorbeelden:key to the mystery • sleutel van het raadselin key • zuiverout of key, off key • valsbe in/out of key with • passen/niet passen bij→ minor minor/————————key21 sleutel- ⇒ hoofd-, bepalend, voornaamste♦voorbeelden:1 key factor • belangrijkste/determinerende factorkey figure • sleutelfiguurkey industry • sleutelindustriekey issue • hoofdthemakey job/position • sleutelpositiekey man • sleutelpersoon, centrale figuur, spilkey official • topambtenaarkey question • hamvraagkey role • sleutelrol, belangrijkste rolkey witness • hoofdgetuige, voornaamste getuige————————key3〈 werkwoord〉♦voorbeelden:2 the factories are keyed to the needs of the port • de fabrieken zijn gericht op de behoeften van de havenhis speech was keyed to the political situation • zijn rede was afgestemd op de politieke situatie→ key up key up/ -
5 man
interj. "man", uitdrukking of gevoel dat geen werkelijke betekenis heeft (als in "Man, that was a hard task to do", "Man, I am so tired")--------n. man; mens; kerel; echtgenoot; voorwerp (bij een spel)--------v. bemannen, bezettenman1♦voorbeelden:man of figure/mark • man van formaatman of God • priester/domineeman of honour • man van eerman of means/substance/property • bemiddeld/vermogend manman of men • voortreffelijk mensthe man in/on the street • de gewone/doorsnee manman about town • man van de wereld, playboyman and wife • man en vrouwman of his word • een man van zijn woordman of the world • iemand met mensenkennis/ervaringmy (good) man! • m'n beste kerel!the very man • de persoon die men nodig heeft, net wie men zochtdrowning man • drenkelingit is not in a man • dat kan een mens niet(as) man to man/ (as) one man to another • van man tot manthe rights of Man • de mensenrechtento the last man • tot op de laatste manevery man for himself • ieder voor zichman for man • stuk voor stukas a/one man • als één manso many men, so many minds • zoveel hoofden, zoveel zinnen〈 spreekwoord〉 man proposes, God disposes • de mens wikt, God beschikt3 officers and men • officiers en soldaten/manschappenI'm your man • op mij mag/kan je rekenen4 make a man of • volwassen/een man maken vanmake men out of • mannen maken vanplay the/try to be a man • zich stoer houdenbe man enough to • mans genoeg zijn omhalf a man • slappelingmade man • geslaagd manbe enough of a man to • wel zo f zijn om te(all) to a man • eensgezind→ bread bread/, dead dead/, grand grand/, heart heart/, meat meat/, odd odd/, old old/, price price/, young young/————————man2〈werkwoord; manned〉♦voorbeelden:man a post • een post bezetten————————man3〈 tussenwerpsel〉 〈Amerikaans-Engels; informeel〉1 sjonge! -
6 fun
adj. prettig, amusant, gezellig--------n. pret, plezierfun1[ fun] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 pret ⇒ vermaak, plezier♦voorbeelden:1 figure of fun • groteske figuur, schertsfiguur〈 informeel〉 fun and games • pretmakerij, iets leuks〈informeel; eufemistisch〉 have fun and games with someone • zich vermaken met iemand, vrijen met iemandbe full of fun • een echte grapjas zijnbe good/great fun • erg amusant zijnhave fun • zich amuseren/vermaken; vrijenmake fun of, poke fun at • voor de gek houden, de draak steken metfor fun, for the fun of it/the thing • voor de aardigheidfor/in fun • voor de grap————————fun21 prettig ⇒ amusant, gezellig♦voorbeelden:a fun person • een aardig iemand -
7 public
adj. publiekelijk; gemeenschappelijk--------n. publiek; gemeenschappublic1[ publik] 〈zelfstandig naamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud〉♦voorbeelden:the public • de mensen, de toeschouwers/toehoorders————————public2〈 publicness〉1 openbaar ⇒ publiek, voor iedereen toegankelijk2 openbaar ⇒ publiek, algemeen bekend♦voorbeelden:〈Brits-Engels; economie〉 public limited company • publieke/openbare naamloze vennootschap, NVin the public domain • in openbaar bezitpublic footpath • voetpad, wandelpadpublic house 〈 Brits-Engels〉 • café, bar, pubpublic speaking • spreken in het openbaarpublic transport • openbaar vervoerpublic utility • nutsbedrijvenpublic figure • bekende figuurpublic relations • (bevordering van de) goede verstandhouding met het publiek, public relationsmake public • openbaar maken, bekendmakenII 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉1 algemeen ⇒ gemeenschaps-, nationaal, maatschappelijk2 overheids- ⇒ regerings-, publiek-, staats-♦voorbeelden:public health • volksgezondheidpublic holiday • nationale feestdagpublic interest • het algemeen belangpublic opinion • publieke opinie〈 Brits-Engels〉 public school • particuliere kostschool; 〈 Schots-Engels, Amerikaans-Engels〉 gesubsidieerde lagere schoolpublic service (corporation) • nutsbedrijfpublic spirit • burgerzin, sociale instelling 〈 van iemand〉public works • openbare werken2 public assistance • sociale steun, uitkeringpublic enterprise • staats/overheidsondernemingpublic ownership • staatseigendompublic purse • (de/'s lands) schatkistpublic sector • openbare sectorpublic servant • rijksambtenaarpublic service • rijksdienst -
8 poor
adj. arm; zielig; armoedig; slecht--------n. de armen[ poeə]2 slecht ⇒ schraal, pover♦voorbeelden:1 〈 vaak beledigend〉 poor white • blanke behorend tot de laagste sociale klasse 〈 voornamelijk in het zuiden van de USA〉the poor • de armenin poor spirits • neerslachtigtake a poor view of • zich weinig voorstellen vanpoor weather • slecht weer4 poor fellow! • arme ziel!
См. также в других словарях:
The Figure in the Carpet — is a short story published in 1896 in London by American writer Henry James. The short story is usually referred to as a novella and is told from first person. The narrator, who s name is never revealed, meets his favorite author and becomes… … Wikipedia
Figure skating — is an athletic sport in which individuals, pairs, or groups perform spins, jumps, footwork and other intricate and challenging moves on ice. Figure skaters compete at various levels from beginner up to the Olympic level (senior), and at local,… … Wikipedia
figure skating — figure skater. 1. ice skating in which the skater traces intricate patterns on the ice. 2. a type of ice skating developed from this, emphasizing jumps, spins, and other movements that combine athletic skills and dance techniques. 3. a… … Universalium
Figure — Fig ure (f[i^]g [ u]r; 135), n. [F., figure, L. figura; akin to fingere to form, shape, feign. See {Feign}.] 1. The form of anything; shape; outline; appearance. [1913 Webster] Flowers have all exquisite figures. Bacon. [1913 Webster] 2. The… … The Collaborative International Dictionary of English
Figure caster — Figure Fig ure (f[i^]g [ u]r; 135), n. [F., figure, L. figura; akin to fingere to form, shape, feign. See {Feign}.] 1. The form of anything; shape; outline; appearance. [1913 Webster] Flowers have all exquisite figures. Bacon. [1913 Webster] 2.… … The Collaborative International Dictionary of English
Figure flinger — Figure Fig ure (f[i^]g [ u]r; 135), n. [F., figure, L. figura; akin to fingere to form, shape, feign. See {Feign}.] 1. The form of anything; shape; outline; appearance. [1913 Webster] Flowers have all exquisite figures. Bacon. [1913 Webster] 2.… … The Collaborative International Dictionary of English
Figure flinging — Figure Fig ure (f[i^]g [ u]r; 135), n. [F., figure, L. figura; akin to fingere to form, shape, feign. See {Feign}.] 1. The form of anything; shape; outline; appearance. [1913 Webster] Flowers have all exquisite figures. Bacon. [1913 Webster] 2.… … The Collaborative International Dictionary of English
figure of speech — Figure Fig ure (f[i^]g [ u]r; 135), n. [F., figure, L. figura; akin to fingere to form, shape, feign. See {Feign}.] 1. The form of anything; shape; outline; appearance. [1913 Webster] Flowers have all exquisite figures. Bacon. [1913 Webster] 2.… … The Collaborative International Dictionary of English
Figure painting — Figure Fig ure (f[i^]g [ u]r; 135), n. [F., figure, L. figura; akin to fingere to form, shape, feign. See {Feign}.] 1. The form of anything; shape; outline; appearance. [1913 Webster] Flowers have all exquisite figures. Bacon. [1913 Webster] 2.… … The Collaborative International Dictionary of English
Figure stone — Figure Fig ure (f[i^]g [ u]r; 135), n. [F., figure, L. figura; akin to fingere to form, shape, feign. See {Feign}.] 1. The form of anything; shape; outline; appearance. [1913 Webster] Flowers have all exquisite figures. Bacon. [1913 Webster] 2.… … The Collaborative International Dictionary of English
Figure weaving — Figure Fig ure (f[i^]g [ u]r; 135), n. [F., figure, L. figura; akin to fingere to form, shape, feign. See {Feign}.] 1. The form of anything; shape; outline; appearance. [1913 Webster] Flowers have all exquisite figures. Bacon. [1913 Webster] 2.… … The Collaborative International Dictionary of English