-
41 overall
adj. totaal, geheel; globaal--------adv. in het algemeen, globaal--------n. stofjas, jasschortoverall1[ oovəro:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————overall21 totaal ⇒ geheel, alles omvattend♦voorbeelden:overall length • volle lengte————————overall3[ oovəro:l] 〈 bijwoord〉2 globaal3 overal♦voorbeelden: -
42 stem
n. stam (v. boom/woord); hoofdstengel, steel (v. glas, pijp); voorsteven--------v. eruit voorkomen; versperren, blokkeren; terugstoten, afslaanstem1[ stem] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————stem2〈werkwoord; stemmed〉♦voorbeelden: -
43 stub one's toe
-
44 thong
n. riem (pje); mini-onderbroek; teenslipper[ θong] -
45 thumb
n. duim, grote teen--------v. liften, de duim opsteken; doorbladeren; beduimelenthumb1[ θum] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 duim♦voorbeelden:¶ give the thumbs up/down • goedkeuren/afkeurentwiddle one's thumbs • duimendraaienthumbs down • afgewezenthumbs up! • prima!; kop op!, hou je taaibe under someone's thumb • bij iemand onder de plak zitten————————thumb2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 beduimelen ⇒ vuile vingerafdrukken achterlaten in/op♦voorbeelden: -
46 top
adj. bovenste--------n. bovenkant; bergtop, hoogtepunt, apex; bedekking, deksel, kap;--------v. overtreffen, uitmunten, zich verheffen boven; toppentop1[ top] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 bovenstuk/kant ⇒ tafelblad; bergtop; boomtop; kap 〈 van kinderwagen, auto enz.〉; dop 〈 van fles, vulpen〉; top(je) 〈 kledingstuk〉; bovenleer 〈 van schoen〉; deksel; kroonkurk; room 〈 op melk〉; bovenrand 〈 van bladzijde〉3 beste/belangrijkste 〈van klas/organisatie〉♦voorbeelden:at the top of his career • op het hoogtepunt van zijn carrièrefrom top to toe • van top tot teen(shout) at the top of one's voice • luidkeels (schreeuwen)come to the top, reach the top • de top bereiken(sit) at the top (of the table) • aan het hoofd (van de tafel zitten)on top • boven(aan)3 be/come out (at the) top of the form/school • de beste van de klas/school zijn(feel) on top of the world • (zich) heel gelukkig (voelen)come out on top • overwinnenget on top of something • iets de baas wordenthe problems got on top of him • de problemen werden hem te veelkeep on top of • de baas blijvensleep like a top • slapen als een oson top of his salary • boven op zijn salarison top of that • daar komt nog bij, bovendien→ big big/————————top2♦voorbeelden:top leader • topleidertop prices • hoogste prijzenat top speed • op topsnelheid————————top3〈werkwoord; topped〉♦voorbeelden:topped with • met een top vanto top it all • tot overmaat van ramp5 top and tail • afhalen, doppen -
47 Calabria
n. Calabria, streek in Zuid-Italië die de teen van de Italiaanse laars vormt; familienaam -
48 agnail
n. stukje huid aan rand van nagel; abces aan teen -
49 cheilectomy
n. cheilectomie, chirurgische verwijdering van gedeelte van de rand; operatie waarbij een botachtig gedeelte op de rand van bot die de beweging van een gewricht vermoeilijkt van een gewrichtsholte wordt verwijderd (zoals aan puntje van de grote teen) -
50 from tip to toe
van top tot teen -
51 hallux
n. Grote teen (bij voet) -
52 hammertoe
n. Hamerteen (misvorming van grote teen) -
53 heel-and-toe
het neerzetten van de hiel met de grote teen bij snelwandelen -
54 hoofed mammals
gehoefde zoogdieren (soort zoogdieren met een teen, die zich als voet ontwikkeld heeft) -
55 minimus
n. heel klein wezen; onbelangrijk iemand; (Anatomie) kleine vinger of teen -
56 podagra
n. podagra (jicht v. d. grote teen, ziekte) -
57 podagric
adj. lijdt aan jicht in teen en voetgewrichten -
58 pollex
n. duim; grote teen -
59 withe
n. (wilge)tak, -teen, wiepband--------v. Met riet binden -
60 tête
tête [tet]〈v.〉1 hoofd ⇒ kop, gezicht5 kop ⇒ top, bovenkant, voorste gedeelte♦voorbeelden:1 avoir, être une tête à claques, à gifles • een irritant koppie, een rotkop hebbentête de mort • doodshoofd, doodskopune tête de six pieds de long • een lang gezicht, een gezicht als een oorwurmde la tête aux pieds • van top tot teenêtre la tête de Turc, servir de tête de Turc • het mikpunt, pispaaltje zijndonner tête baissée dans qc. • blindelings, zonder te kijken ergens op inlopen, tegenaan lopen; 〈 ook〉 er blindelings inlopenavoir une bonne tête • er betrouwbaar, intelligent uitzien, een sympathieke kop hebbence sont deux têtes sous un même bonnet • dat zijn twee handen op één buiktomber la tête la première • voorovervallenla tête renversée • met het hoofd naar achterensale tête • gemene kopcourir tête baissée • lopen zo snel als men kandonner sa tête à couper • zijn hoofd eronder durven verweddenen faire une tête • een lang gezicht zettenjeter qc. à la tête de qn. • iemand iets naar het hoofd slingeren, iemand iets verwijtenrompre la tête à qn. • iemand de oren van het hoofd schreeuwentourner la tête • het hoofd afwenden2 c'est, il a une tête en l'air, tête sans cervelle, tête de linotte, tête d'oiseau • hij is een leeghoofd, heeft de hersens van een garnaal, gedraagt zich als een kip zonder kopavoir une tête de cochon, de mule • koppig zijnêtre une tête de cochon, de lard, de mule, de pioche • een stijfkop zijnmettre la tête à l'envers à qn. • iemand het hoofd op hol brengentête brûlée • heethoofdavoir la tête chaude • een heethoofd, driftkop zijnavoir la tête fêlée • een beetje getikt zijnune forte tête • iemand met een eigen wil, dwarskopavoir la tête froide • koelbloedig zijn〈 informeel〉 une grosse tête • een knappe kop, superintelligent persoon〈 informeel〉 avoir une, la grosse tête • pretenties, praatjes hebben〈 informeel〉 petite tête! • domkop!, sufferd(je)!examiner, réfléchir à tête reposée • rustig, op z'n gemak bekijken, overdenkenavoir la tête solide • veel aan zijn hoofd kunnen hebbenavoir toute sa tête • bij zijn volle verstand zijnavoir la tête vide • niet (meer) kunnen nadenken, zich niets meer kunnen herinnerenavoir de la tête • een goed verstand hebbenavoir la tête à ce qu'on fait • zijn hoofd, zijn aandacht bij zijn werk hebbenavoir la tête près du bonnet • een heethoofd, driftkop zijncasser, fendre la tête à qn. • iemand op zijn zenuwen werken, irriterense casser la tête contre les murs • met zijn hoofd tegen de muur lopen, wanhopig zijnchercher dans sa tête • proberen zich iets te herinnerense creuser la tête • z'n hersens pijnigenéchauffer la tête • iemand nijdig, woedend makenn'en faire qu'à sa tête • precies doen waar men zin in heeftfourrer, mettre qc. dans la tête • iets in het hoofd prentense mettre dans la tête, en tête de 〈+ onbepaalde wijs〉 • zich in het hoofd halen, zetten omse mettre dans la tête, en tête que 〈+ aantonende wijs〉 • zich in het hoofd halen, zetten dat, zich inbeelden datidée qui passe par la tête de qn. • idee dat zomaar bij iemand opkomtperdre la tête • het hoofd, zijn verstand verliezen, gek wordenle vin lui tourne la tête • de wijn stijgt hem naar het hoofdtourner la tête à qn. • iemand het hoofd op hol brengenavoir la tête ailleurs • er met zijn gedachten niet bij zijn, afwezig zijn〈 spreekwoord〉 quand on n'a pas de tête, il faut avoir des jambes • wie zijn hoofd vergeet, moet zijn benen gebruikende tête • uit het hoofd, in gedachtenavoir une idée (de) derrière la tête • iets in zijn achterhoofd hebbense mettre à la tête, prendre la tête de • de leiding nemen overà la tête, en tête de • aan het hoofd, aan de leiding vanpar tête • per persoon, per mantête d'ail • knoflookbolletjetête d'épingle • speldenknoptête de ligne • kopstation, beginpunt van een lijntête du lit • hoofdeinde van het bedtête de pipe • pijpenkopvirer tête à queue • helemaal om zijn as draaien, een draai van 180 graden makenwagon de tête • voorste wagontête nucléaire • atoomkopmusique en tête • de muziek vooropcôté tête • kop(zijde), kruisavoir la tête sur les épaules • met beide benen op de grond staanmauvaise tête • dwarsligger, lastpostfaire la mauvaise tête • koppig zijn, dwars liggense cogner, se taper la tête contre les murs • wanhopig naar een oplossing zoekenne plus savoir où donner de la tête • niet meer weten waar te beginnen, overstelpt zijn met werkfaire la tête (à qn.) • mokken (tegen iemand), boos zijn (op iemand)se jeter à la tête de qn. • toenadering zoeken tot iemand, zich bij iemand opdringenlaver la tête à qn. • iemand een flinke uitbrander gevenmonter la tête à qn. • iemand tegen iemand opzettense monter la tête • zich ergens over opwinden, spoken ziense payer (doucement) la tête de qn. • iemand (stiekem) voor de gek houdenpiquer une tête • een duik nemen, duikenredresser, relever la tête • zijn zelfvertrouwen herwinnenrisquer, sauver sa tête • zijn leven wagen, het er levend van afbrengentenir tête • het hoofd bieden, standhoudenen avoir par-dessus la tête • er schoon genoeg van hebben, er de buik van vol hebbenf1) hoofd, kop2) gezicht3) leider4) kopbal5) top, bovenkant
См. также в других словарях:
Teen — 〈[ ti:n] m. 6〉 = Teenager * * * Teen [ti:n ], der; s, s <meist Pl.> [engl. teens (Pl.)], Teen|ager [ ti:n|eɪʤɐ ], der; s, [engl. teenager, zu: teen = zehn (in: thirteen usw.) u. age = Alter]: Jugendliche[r] im Alter etwa zwischen 13 u. 19… … Universal-Lexikon
Teen TV — Страна … Википедия
Téén — Gesprochen in Elfenbeinküste, Burkina Faso Sprecher 6.100 Linguistische Klassifikation Niger Kongo Atlantik Kongo Volta Kongo Nord … Deutsch Wikipedia
teen — (n.) teen aged person, 1818 (but rare before 20c.), from TEEN (Cf. teen). As an adjective meaning of or for teen agers, from 1947 … Etymology dictionary
Teen — Teen, n. [OE. tene, AS. te[ o]na reproach, wrong, fr. te[ o]n to accuse; akin to G. zeihen, Goth. gateihan to tell, announce, L. dicere to say. See {Token}.] Grief; sorrow; affiction; pain. [Archaic] Chaucer. Spenser. [1913 Webster] With public… … The Collaborative International Dictionary of English
Teen — Teen, v. t. [AS. te[ o]nian, t?nan, to slander, vex. [root]64. See {Teen}, n.] To excite; to provoke; to vex; to affict; to injure. [Obs.] Piers Plowman. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
teen — (izg. tȋn) prid. <indekl.> DEFINICIJA koji se odnosi na životnu dob između 13 i 19 godina i na osobine te dobi [teen idol; teen zvijezda] ETIMOLOGIJA engl … Hrvatski jezični portal
teen-ag|ed — teen|ag|ed or teen ag|ed «TEEN ayjd», adjective. being a teenager; in one s teens: »a teenaged athlete … Useful english dictionary
teen|ag|ed — or teen ag|ed «TEEN ayjd», adjective. being a teenager; in one s teens: »a teenaged athlete … Useful english dictionary
teen-ag|er — teen|ag|er or teen ag|er «TEEN AY juhr», noun. a person in his or her teens … Useful english dictionary
teen|ag|er — or teen ag|er «TEEN AY juhr», noun. a person in his or her teens … Useful english dictionary