-
41 afwaarts
I 〈 bijwoord〉1 [van iets af] away2 [naar omlaag] down, downward(s)3 [stroomafwaarts] down(stream)II 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 [naar beneden gericht] downward♦voorbeelden: -
42 beek
-
43 bergbeek
-
44 bergstroom
-
45 binnenstromen
♦voorbeelden: -
46 continu
♦voorbeelden:II 〈 bijwoord〉1 [onafgebroken] continuously♦voorbeelden:die machine werkt continu • this machine runs continuously -
47 de stroom afleiden
de stroom afleidenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de stroom afleiden
-
48 een (stort)vloed van scheldwoorden
een (stort)vloed van scheldwoordena flood/stream of abuseVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een (stort)vloed van scheldwoorden
-
49 een continue stroom mensen
een continue stroom mensenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een continue stroom mensen
-
50 fladderen
♦voorbeelden: -
51 golf
golf1〈de〉1 [verheffing van de waterspiegel] wave2 [baai] gulf, bay3 [natuurkunde] wave6 [meervoud] [zee] waves♦voorbeelden:met de golven meedeinen • ride on the waves————————golf21 [balspel] golf -
52 het water van het riviertje stroomt over in het bassin
het water van het riviertje stroomt over in het bassinVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het water van het riviertje stroomt over in het bassin
-
53 hij schold op alles wat los en vast zat
hij schold op alles wat los en vast zatVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > hij schold op alles wat los en vast zat
-
54 kreek
-
55 laten wapperen
laten wapperenfly, blow, stream, wave -
56 lavastroom
-
57 lopen
1 [zich te voet voortbewegen] walk, go2 [rennen] run3 [met betrekking tot zaken] [voortbewogen worden] run4 [stromen] run5 [in werking zijn] run6 [voortduren] run7 [zich uitstrekken] run8 [zich ontwikkelen] run ⇒ go9 [+ onbepaalde wijs] [bezig zijn met] be 〈+ …ing〉♦voorbeelden:iemand in de weg lopen • get in someone's wayop handen en voeten lopen • walk on one's hands and feet/on all fourslopen! • scram!, hop it!3 die auto loopt lekker • that car runs/goes weller liep een rilling over haar rug • a shiver ran down her backzijn ogen begonnen weer te lopen • his eyes began to run/stream againde tranen liepen over zijn wangen • (the) tears ran down his cheeks〈 figuurlijk〉 warm lopen voor • get/be enthusiastic abouteen motor die loopt op benzine • an engine that runs on petrol6 de contracten lopen nog • the contracts are still in force/validdat onderzoek loopt over heel wat jaren • the investigation extends over a good many yearshet is anders gelopen • it worked out/turned out otherwisealles loopt gesmeerd • everything's running smoothlyhet moet al heel raar lopen als … • things will have to go very badly wrong for … to …de zaak loopt op zijn einde • the business is running downde contacten lopen over bedrijf X • the contacts go through company XII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 [naderen] go/get on (for/towards)♦voorbeelden: -
58 los
los1〈de〉1 lynx————————los21 [niet stevig vastzittend] loose2 [niet bevestigd/gebonden] loose ⇒ free, undone 〈 veter, knoop〉, 〈 afneembaar〉 detachable, 〈 roerend〉 movable4 [niet strak gespannen] slack, loose5 [niet dicht/compact] loose7 [leeg] empty, sold out♦voorbeelden:er is een schroef los • a screw has come loose2 los arbeider • casual/day labourer, odd-jobmanlosse goederen • loose/unpacked/bulk goodseen losse voering • a detachable lininghij schold op alles wat los en vast zat • he let forth a stream of abuselos! • let go!; 〈 boksen〉 break!3 losse centen • loose change/coins〈van een krant/tijdschrift〉 losse nummers • single/odd issuesthee wordt bijna niet meer los verkocht • tea is hardly sold loose anymorehij is los • he is (all) sold out8 een losse aantekening • an occasional note/jottingdat is niet los te denken van • this cannot be detached/dissociated fromlos van • apart from, besides〈 informeel〉 ben je nou helemaal van God los? • have you gone out of your mind?9 een losse houding • an easy/a relaxed pose/attitude11 losse zeden • loose/lax moralsze leven er maar op los • they live from one day to the nexterop los slaan • hit outerop los schieten • fire/blaze awayop iemand los slaan • weigh/pitch into someone -
59 monologue intérieur
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > monologue intérieur
-
60 oproeien
1 [roeien] row (against)2 [roeiend zich begeven in] row (onto, up enz.)♦voorbeelden:1 tegen de stroom oproeien • swim/row against the stream/upstream2 wij roeiden het meer op/de rivier op • we rowed onto the lake/up the river
См. также в других словарях:
Stream — (str[=e]m), n. [AS. stre[ a]m; akin to OFries. str[=a]m, OS. str[=o]m, D. stroom, G. strom, OHG. stroum, str[=u]m, Dan. & Sw. str[ o]m, Icel. straumr, Ir. sroth, Lith. srove, Russ. struia, Gr. ry sis a flowing, rei^n to flow, Skr. sru. [root]174 … The Collaborative International Dictionary of English
stream — [striːm] noun [countable] 1. a long and almost continuous series of things: stream of • Despite the steady stream of layoffs, federal statisticians are predicting growth in select industries. • The refinery will come on stream (= start producing… … Financial and business terms
stream — [strēm] n. [ME strem < OE stream, akin to Ger strom < IE base * sreu , to flow > Gr rheein, to flow] 1. a current or flow of water or other liquid, esp. one running along the surface of the earth; specif., a small river 2. a steady… … English World dictionary
Stream — Stream, v. i. [imp. & p. p. {Streamed}; p. pr. & vb. n. {Streaming}.] 1. To issue or flow in a stream; to flow freely or in a current, as a fluid or whatever is likened to fluids; as, tears streamed from her eyes. [1913 Webster] Beneath those… … The Collaborative International Dictionary of English
Stream — Stream, v. t. To send forth in a current or stream; to cause to flow; to pour; as, his eyes streamed tears. [1913 Webster] It may so please that she at length will stream Some dew of grace into my withered heart. Spenser. [1913 Webster] 2. To… … The Collaborative International Dictionary of English
stream — ► NOUN 1) a small, narrow river. 2) a continuous flow of liquid, air, gas, people, etc. 3) Brit. a group in which schoolchildren of the same age and ability are taught. ► VERB 1) run or move in a continuous flow. 2) (usu. be streaming) run with… … English terms dictionary
stream|y — «STREE mee», adjective, stream|i|er, stream|i|est. 1. full of streams or watercourses. 2. flowing in a stream; streaming … Useful english dictionary
Stream — bzw. Streaming (engl. „Strömen, Fließen“) steht für: die kontinuierliche Übertragung von Daten, siehe Datenstrom Honda Stream, ein Modell der Automarke Honda Alternate Data Streams (zu deutsch: Alternative Datenströme), eine spezielle Funktion… … Deutsch Wikipedia
stream — ice [stʀimajs] ou, plus cour., stream [stʀim] n. m. ÉTYM. 1851, in D. D. L.; mot angl., « glace (ice) de courant (stream) ». ❖ ♦ Anglic. Glace flottante mince de forme allongée, formant des champs étendus. 0 (…) champs (de gl … Encyclopédie Universelle
stream — n *flow, current, flood, tide, flux stream vb *pour, gush, sluice Analogous words: flow, issue, emanate, proceed (see SPRING): flood, deluge, inundate (see corresponding nouns at FLOOD) … New Dictionary of Synonyms
stream — [n] small river beck, branch, brook, burn, course, creek, current, drift, flood, flow, freshet, race, rill, rindle, rivulet, run, runnel, rush, spate, spritz, surge, tide, torrent, tributary, watercourse; concept 514 stream [v] flow from cascade … New thesaurus