-
1 spook
n. spook, geest (slang)--------v. schrikaanjagen, bang maken (slang)spook1[ spoe:k] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————spook2〈 werkwoord〉 〈voornamelijk Amerikaans-Engels; informeel〉 -
2 spook
spoekspook -
3 ghost image
spook afbeelding, verschijnsel op oude schermen waarbij een afbeelding zichtbaar blijft op het scherm terwijl de opmaak van het scherm al is veranderdghost image -
4 phantom
n. spook, fantoom; naam v.e. Amerikaanse jachtbommenwerperphantom1[ fæntəm] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 fantoom ⇒ (droom)beeld; hallucinatie♦voorbeelden:¶ he is only a phantom of a king • hij is slechts in naam/schijn (een) koning————————phantom21 spook- ⇒ spookachtig, schimmig♦voorbeelden: -
5 apparition
-
6 bespeak
v. bespreken, bestellen; verraden, getuigen van♦voorbeelden: -
7 bugbear
-
8 ghost
n. film die Academy Award heeft gekregen met sterren Demi Moore en Patrick Swayze (in 1990 uitgebracht)ghost1[ goost] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 zweem ⇒ spoor, greintje5 → ghostwriter ghostwriter/♦voorbeelden:a ghost of a smile • een zweem van een glimlach¶ give up the ghost • de geest geven, sterven————————ghost2〈 werkwoord〉 -
9 speak
v. spreken; zeggen; uitdrukken; een speech geven; opmerken1 spreken ⇒ een toespraak/voordracht houden3 ken ⇒ toon geven, aanspreken♦voorbeelden:legally speaking • volgens de wetpersonally speaking • voor mijn partproperly speaking • in eigenlijke zinso to speak • (om) zo te zeggen, bij wijze van sprekenstrictly speaking • strikt genomenspeak out against something • zich tegen iets uitsprekenspeak out/up • duidelijk sprekenspeak up for someone/something • het voor iemand/iets opnemenspeak for someone • spreken voor/uit naam van iemandnothing to speak of • niets noemenswaard(ig)sspeak ill/well of someone/something • kwaad/gunstig spreken over iemand/ietsspeak to someone (about something) • iemand (om iets) aanspreken; iemand (over iets) aanspreken/aanpakken〈 telefoon〉 speaking! • spreekt u mee!could you speak up please • wat harder a.u.b.speak for something • iets bestellen/reserveren; van iets getuigen; een toespraak houden/pleiten voor 〈 ook figuurlijk〉speak to a subject • iets zeggen over een onderwerpI can speak to his having been here • ik kan bevestigen dat hij hier geweest isII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (uit)spreken ⇒ zeggen, uitdrukken♦voorbeelden:speak one's mind • zijn mening zeggenit speaks volumes for his moderation • het spreekt boekdelen over zijn gematigdheidspeak the word! • zeg het maar! -
10 spectral
-
11 bugaboo
n. kwelling, obsessie van angst of zorgen; kwelgeest, irrationele angst[ bugəboe:] 〈 informeel〉 -
12 demon
n. geest,spook; duivel, demon; schadelijk iemand, iemand die problemen maakt, problemenkind (in bijzonder een kind)♦voorbeelden: -
13 devil
n. duivel; geest, spook--------v. lastig vallen, martelendevil1[ devl]I 〈eigennaam; voornamelijk Devil; the〉1 duivel2 man/jongen ⇒ donder, kerel♦voorbeelden:devil take the hindmost • ieder voor zich en God voor ons allenthe devil's own luck • geweldige mazzelbe a devil • kom op, spring eens uit de band〈 slang〉 go to the devil! • loop naar de bliksem!there'll be the devil to pay • dan krijgen we de poppen aan het dansenthe devil you will/can • jazeker welthe devil he won't/can't • om de dooie dood nietwhat/where/who the devil • wat/waar/wie voor de duivel(work) like a devil • (zich) uit de naad (werken)a/the devil of an undertaking • een helse klusour John is a devil with the ladies • onze John is een grote versierder→ deep deep/————————devil2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 pittig gekruid grillen/peperen -
14 ghostly
-
15 incubus
n. nachtmerrie; schrikbeeld; spook, geest1 incubus -
16 shade
n. schaduw; schuilplaats; nuance; vuiltje; luik; geest; kap; tint; scherm; achtergrond--------v. beschutten, beschermen; afschermen; arceren; geleidelijk overgaan in (v. kleuren)shade1[ sjeed]4 schim ⇒ geest, spook5 tikkeltje ⇒ ietsje, beetje♦voorbeelden:♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 cast someone/something into the shade, put someone/something in the shade • iemand/iets overtreffen/overschaduwenIV 〈 meervoud〉♦voorbeelden:————————shade2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:the trees shaded the little square • het pleintje lag in de schaduw van de bomen -
17 specter
-
18 spectre
♦voorbeelden: -
19 spirit
n. geest; fut; spook; bedoeling; dapperheid, moed; alcohol--------v. opwekken, inspirerenspirit1[ spirrit]♦voorbeelden:¶ when the spirit moves him • als hij geïnspireerd wordt, als hij zich geneigd voelt1 geest ⇒ ziel, karakter, wezen♦voorbeelden:the Holy Spirit • de Heilige Geestkindred spirits • verwante zielenbe with someone in (the) spirit • in gedachten bij iemand zijn〈 spreekwoord〉 the spirit is willing but the flesh is weak • de geest is gewillig maar het vlees is zwak1 levenskracht ⇒ vitaliteit, energie3 moed ⇒ durf, lef♦voorbeelden:→ white white/IV 〈 meervoud〉1 gemoedsgesteldheid ⇒ geestesgesteldheid, stemming♦voorbeelden:be in low/poor spirits • neerslachtig/down zijnmy spirits fell • ik raakte terneergeslagenraise someone's spirits • iemand opmonteren→ animal animal/————————spirit2〈 werkwoord〉 -
20 spoke
n. spaak (van fiets, van wiel); tree (in ladder)spoke1[ spook] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 spaak♦voorbeelden:————————spoke2→ speak speak/
- 1
- 2
См. также в других словарях:
spook — spook·ery; spook·i·ly; spook·i·ness; spook·ish; spook·ism; spook·ist; spook; … English syllables
spook — (n.) 1801, from Du. spook, from M.Du. spooc spook, ghost, from a common Germanic source (Cf. Ger. Spuk ghost, apparition, M.L.G. spok spook, Swed. spok scarecrow, Norw. spjok ghost, specter, Dan. spèg joke ), of unknown origin. Possible outside… … Etymology dictionary
spook|y — «SPOO kee», adjective, spook|i|er, spook|i|est. Informal. like a spook; suited to spooks; suggesting spooks: »... the view from the North Church belfry of the spooky and moonlit harbor (New Yorker) … Useful english dictionary
Spook — (sp[=oo]k), n. [D. spook; akin to G. spuk, Sw. sp[ o]ke, Dan. sp[ o]gelse a specter, sp[ o]ge to play, sport, joke, sp[ o]g a play, joke.] 1. A spirit; a ghost; an apparition; a hobgoblin. [Written also {spuke}.] Ld. Lytton. [1913 Webster] 2.… … The Collaborative International Dictionary of English
Spook — (englisch für „Spuk“ oder „Gespenst“) ist die Bezeichnung einer deutschen Horrorpunkband, siehe The Spook einer Fantasy Reihe von Joseph Delaney, siehe Spook Reihe Diese Seite ist eine Begriffsklärung zur Unterscheidung mehr … Deutsch Wikipedia
Spook — can mean: * An alternative term (Dutch, from Middle Dutch spooc) for a ghost * A colloquial term for a spy or a member of the Central Intelligence Agency * A derogatory term for a Black man * Spook (band), an Australian trip hop band * A… … Wikipedia
spook — [v] frighten, scare alarm, curdle the blood*, discomfort, horrify, make one’s blood run cold*, make one’s teeth chatter*, panic, petrify, scare away, scare stiff*, scare the pants off of*, scare to death*, startle, strike terror into*, terrify,… … New thesaurus
spook — informal ► NOUN 1) a ghost. 2) chiefly N. Amer. a spy. ► VERB ▪ frighten or become frightened. ORIGIN Dutch … English terms dictionary
spook — ☆ spook [spo͞ok ] Informal n. [Du, akin to Ger spuk] 1. a specter; ghost 2. any person suggestive of a specter or ghost, as an eccentric, a secret agent, etc. vt. 1. to haunt (a person or place) 2. to startle, frighten, make nervous, annoy, etc.… … English World dictionary
spook|er|y — «SPOO kuhr ee», noun, plural er|ies. that which is spooky or characteristic of spooks … Useful english dictionary
spook|i|ly — «SPOO kuh lee», adverb. in a spooky manner: »The owl hooted spookily from the dark woods … Useful english dictionary