-
61 boter
♦voorbeelden:boter gebruiken bij het koken • faire la cuisine au beurreboter smeren op iets • beurrer qc.boter op brood smeren • étendre du beurre sur du paintoastjes met boter • toasts beurrészo mals als boter • tendre comme la rosée→ link=gat gat -
62 verstreichen
verstreichen1 verstrijken ⇒ ver-, voorbijgaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uitstrijken, -smeren2 bij het strijken, verven gebruiken3 dichtstrijken, -smeren -
63 directional
adjective usmerjevalen* * *[dirékšənl]1.adjective ( directionally adverb)smeren, usmerjevalen;2.nounusmerjevalna antena; usmerjevalni signal -
64 directorial
[direktɔ:riəl]1.adjectivesmeren, usmerjevalen;2.nounusmerjevalna antena; usmerjevalni signal -
65 мазать
(bе-) smeren, invetten, besmeuren -
66 вздуть
vgener. (iem.) de ribben smeren (кого-л.), (iem.) smeer geven, afrossen -
67 дать взятку
vgener. (iem.) de hand smeren -
68 мазать
vgener. aanstrijken, smeren, strijken, bestrijken, kladden, kladderen, klodderen, knoeien -
69 намазывать
vgener. aansmeren, uitsmeren, besmeren, bestrijken, invetten, smeren, strijken -
70 плотно закусить
advgener. de maag smeren -
71 побить
v1) gener. afrossen, smeren, (iem.) op zijn falie geven (кого-л.), (iem.) op zijn nek geven (кого-л.), (iem.) over de knie leggen (кого-л.), (iem.) wat op zijn ribbenkast geven (кого-л.), afturven, timmeren2) card.term. aftroeven -
72 подкупать
vgener. smeren, afkopen, kopen, omkopen -
73 промочить горло
vgener. de keel smeren -
74 смазывать
vgener. uitsmeren, uitstrijken, aansmeren, aanvetten, insmeren, invetten (жиром, маслом), smeren -
75 удирать
v1) gener. uitknijpen, ' smeren (от кого-л.), aan de haal gaan, benen maken, de benen nemen, de plaagzucht poetsen, een goed heenkomen zoeken, er van door gaan, met de noorderzon vertrekken (тайком), op de loop gaan, opkrassen, zich uit de voeten maken2) colloq. verkassen, de piek schuren, ophoepelen, pleite gaan -
76 blow
n. klap, slag; windvlaag--------v. blazen; opblazen; waaien; fluiten; laten knallen; ontspruitenblow1[ bloo] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 wind(vlaag) ⇒ rukwind; storm, stijve/stevige bries2 slag ⇒ klap, mep3 (tegen)slag ⇒ ramp, schok♦voorbeelden:he struck a blow against/for democracy • hij gaf de democratie een fe knauw/hielp de democratie een stap vooruitat/with a (single)/one blow • in één klap/pogingblow by blow account • gedetailleerd verslagwithout (striking) a blow • zonder slag of stoot, zonder geweld————————blow21 (uit)blazen ⇒ fluiten, weerken; (uit)waaien, dwarrelen, wapperen2 hijgen ⇒ blazen, puffen♦voorbeelden:the bugle blows • de hoorn (weer)ktthe whistle blows • het fluitje gaatblow down • neergeblazen worden, omwaaienthe scandal will blow over • het schandaal zal wel overwaaienII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 blazen (op, door) ⇒ aan/af/op/rond/uit/wegblazen; snuiten 〈 neus〉; doen wapperen, doen dwarrelen3 bespelen ⇒ blazen op, spelen op♦voorbeelden:the door was blown open • de deur waaide openit's blowing (up) a gale/storm • het stormt, het gaat stormenblow glass • glasblazenthe wind blew her hair • de wind woei door haar haarthe wind blew the trees down • de wind blies de bomen om(ver)blow off • wegblazen, doen wegwaaien; afblazen, laten ontsnappen 〈 stoom〉blow over • om(ver)blazen, doen omwaaienthe tank was blown to pieces/glory • de tank werd aan stukken gereten3 blow the whistle • op het fluitje blazen, fluiten4 you blew it • je hebt het verknald/verpest6 blow the cost! • wat kunnen mij de kosten schelen!I'll be blowed if I'll do it • ik verdom het, ze kunnen me de pot opblow it • verdoriewell, I'm blowed • wel heb je me nou!, wat zeg je me daar van!¶ blow abroad • ruchtbaar maken, als gerucht verspreiden -
77 bow and scrape
vleien, stroop smeren -
78 bow
n. boog (ook regenboog); buiging ( beleefdheids); voorste roeiriem; strik--------v. zich neerleggen bij; buigen, een buiging maken, een gesnaard instrument bespelenbow1[ bau] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 buiging♦voorbeelden:take a bow • applaus in ontvangst nemen2 off/on the (port/starboard) bow • over bakboord/stuurboord————————bow2[ boo] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 boog ⇒ kromming, curve4 strik————————bow3[ bau]2 buigen ⇒ zich (erbij) neerleggen; zich gewonnen geven♦voorbeelden:1 bow and scrape • vleien, stroop smerenI bow to nobody in this • wat dit betreft ga ik voor niemand opzij→ bow out bow out/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:————————bow4 -
79 butter up
-
80 buzz off
buzz off'm smeren, aftaaien
См. также в других словарях:
sméren — rna o prid. (ẹ̑) nanašajoč se na smer: smerni znaki ob cestah; na križišču so postavili smerne puščice ♦ aer. smerno krmilo krmilo, s katerim se spreminja smer leta; avt. smerni kazalec luč na motornem vozilu za nakazovanje smeri vožnje; mat.… … Slovar slovenskega knjižnega jezika
schmieren — schmieren1 Vsw salben std. (8. Jh.), mhd. smir(we)n, smern, ahd. smirwen, mndd. smeren, mndl. smeren Stammwort. Aus g. * smerw ija Vsw. schmieren , auch in anord. smyrja, smyrva, ae. smirwan. Denominativ zu Schmer, also mit Fett o.ä. versehen .… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Smear — (sm[=e]r), v. t. [imp. & p. p. {Smeared} (sm[=e]rd); p. pr. & vb. n. {Smearing}.] [OE. smeren, smerien, AS. smierwan, smyrwan, fr. smeoru fat, grease; akin to D. smeren, OHG. smirwen, G. schmieren, Icel. smyrja to anoint. See {Smear}, n.] 1. To… … The Collaborative International Dictionary of English
Smeared — Smear Smear (sm[=e]r), v. t. [imp. & p. p. {Smeared} (sm[=e]rd); p. pr. & vb. n. {Smearing}.] [OE. smeren, smerien, AS. smierwan, smyrwan, fr. smeoru fat, grease; akin to D. smeren, OHG. smirwen, G. schmieren, Icel. smyrja to anoint. See {Smear} … The Collaborative International Dictionary of English
Smearing — Smear Smear (sm[=e]r), v. t. [imp. & p. p. {Smeared} (sm[=e]rd); p. pr. & vb. n. {Smearing}.] [OE. smeren, smerien, AS. smierwan, smyrwan, fr. smeoru fat, grease; akin to D. smeren, OHG. smirwen, G. schmieren, Icel. smyrja to anoint. See {Smear} … The Collaborative International Dictionary of English
smear — smearer, n. /smear/, v.t. 1. to spread or daub (an oily, greasy, viscous, or wet substance) on or over something: to smear butter on bread. 2. to spread or daub an oily, greasy, viscous, or wet substance on: to smear bread with butter. 3. to… … Universalium
Schuh — 1. Â nâe Schage schpîrd em de Êlsternûgen. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 815b. Wer enge Schuhe trägt, fühlt die Hühneraugen. 2. Âbezuolt Schage kerzele gärn. (Siebenbürg. sächs.) – Schuster, 867. 3. Allerley Schuhe kan man nicht an einen Fuss… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
шмаровать — рую мазать (Даль), укр. шмарувати, блр. шмароваць. Заимств. из польск. smarowac – то же от ср. в. н. smir(w)en мазать , ср. н. нем. smeren. Герм. слова означают мазать и колотить ; см. Клюге Гётце 531; Брюкнер 502, а также см. выше: шмарить … Этимологический словарь русского языка Макса Фасмера
Schmieren — Schmieren, verb. reg. act. 1. Eigentlich, einen halb festen und halb flüssigen, oder dicklich flüssigen Körper auf einen festern ausdehnen. Jesus schmierete den Koth auf des Blinden Auge, Joh. 9, 6. f. Einem Kinde den Brey in den Mund schmieren.… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Butterbrot — Etwas für ein Butterbrot hingeben: billig, für einen lächerlich geringen Preis, weit unter seinem Wert; ähnlich wie: ›Für einen Pappenstiel‹, ›Um ein Linsengericht‹, ›Für einen Apfel und ein Ei‹. Ebenso: Sich ein Butterbrot verdienen: nur eine… … Das Wörterbuch der Idiome
schmieren — Es geht wie geschmiert: es geht vortrefflich, ohne Stockungen. Obersächsisch sagt man: ›jemand liest wie geschmiert‹, also mühelos, ohne Anstoß und ohne steckenzubleiben. Die Redensart leitet sich vom Schmieren des Wagenrades ab.{{ppd}}… … Das Wörterbuch der Idiome