-
101 rating
-
102 ride out
ride out♦voorbeelden: -
103 sink
n. gootsteen; plaats waar leden van onderwereld samenkomen--------v. verzinken, zinken, ondergaan; tot zinken brengen; vallen; parachuutspringen; indringen; van honger omkomensink1[ singk] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 wasbak♦voorbeelden:————————sink21 (weg)zinken ⇒ (weg)zakken, verzakken3 afnemen ⇒ verflauwen, verdwijnen♦voorbeelden:sunken road • verzakte/holle wegsink to the ground • op de grond neerzijgenhis voice sank to a whisper • zijn stem daalde tot op fluisterniveausink in one's estimation • in iemands achting dalen5 his words will sink in • zijn woorden zullen inslaan/doordringenthe news finally sank into his mind • het nieuws drong eindelijk tot hem doorII 〈 overgankelijk werkwoord〉4 (bal) in gat/korf krijgen 〈 golf, basketbal enz.〉♦voorbeelden:sink one's head into one's hands • zijn hoofd in zijn handen laten zakkensink a pole into the ground • een paal de grond in drijvenbe sunk • reddeloos verloren zijn -
104 soul
n. ziel; sterveling; geest; gevoel, hart; geestelijke liederen[ sool]♦voorbeelden:1 poor soul! • (arme) stakker!〈 figuurlijk〉 that fellow has no soul • die knaap heeft geen pit/hart〈 verouderd〉 upon my soul! • bij mijn ziel!, wis en waarachtig!with (all one's) heart and soul • met hart en zielAll Souls' Day • Allerzielennot a (living) soul • geen levende ziel, geen stervelingthe ship went down with 300 souls • het schip zonk met 300 zielen aan boord¶ 〈Brits-Engels; informeel〉 he is the (life and) soul of the party • hij is de animator van het feestshe is the soul of kindness • zij is de vriendelijkheid in persoon/zelf1 〈Amerikaans-Engels; slang〉 soul 〈 Afro-Amerikaanse cultuur, het neger-zijn; sterk emotionele moderne Afro-Amerikaanse muziek〉 -
105 steam
n. stoom; damp--------v. stomen, dampensteam1[ stie:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:run out of steam • zijn drijfkracht/energie verliezen; futloos wordenunder one's own steam • op eigen (wils)kracht————————steam21 stomen ⇒ dampen, stoom afgeven/vormen♦voorbeelden:2 steam ahead/away • doorstomen, er vaart achter zettenthe ship steams out • het schip vertrekt→ steam up steam up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (gaar) stomen ⇒ klaarstomen, bewerken met stoom♦voorbeelden:1 steamed fish/rice • gestoomde vis/rijststeam open a letter • een brief open stomen→ steam up steam up/ -
106 steerage
n. sturen, richten; koers zetten; stuurmanskunst; tussendek, tussendekpassagier (goedkoopste plaats op het schip)[ stiəridzj]♦voorbeelden: -
107 sweep
n. beurt, opruiming; veger, stoffer; zwaai, slag, draai, bocht; schoorsteen/ straatveger--------v. vegen; opvegen; voeren; schrijdensweep1[ swie:p]2 veger ⇒ bezem, stoffer4 veeg ⇒ haal (met een borstel), streek5 zwaai ⇒ slag, houw, riemslag; zwier, draai, bocht6 〈 benaming voor〉gebogen traject/lijn♦voorbeelden:make a clean sweep • schoon schip maken5 sweep of the eye • oogopslag, blikwide sweep • wijde draai/bochtmake a sweep • een bocht maken, draaienat one/a sweep • in één klap¶ sweep of mountain country • stuk bergland, berglandschapclean sweep • verpletterende overwinning3 beweging ⇒ stroom, golving♦voorbeelden:beyond/within the sweep of • buiten/binnen het bereik van————————sweep21 zich (snel) (voort)bewegen ⇒ spoeden, vliegen♦voorbeelden:sweep by/past • voorbijschietensweep down on • aanvallensweep on • voortijlensweep round • zich (met een zwaai) omdraaiensweep from/out of the room • de kamer uit stuivensweep into power • aan de macht komena wave swept over the ship • een golf sloeg over het schip1 vegen ⇒ aan/af/op/wegvegen2 (laten) slepen ⇒ slepen over, strijken langs/over♦voorbeelden:sweep the house clean/clear of dirt • het huis schoonvegen〈 figuurlijk〉 sweep the seas • de zeeën schoonvegen/zuiveren van piratensweep the dirt away • het vuil wegvegensweep up • aan/uitvegen, bijeenvegen2 mee/wegsleuren ⇒ meevoeren, afrukken3 doorkruisen ⇒ teisteren, razen over4 afzoeken ⇒ aftasten, afvissen♦voorbeelden:sweep someone a bow/curtsey • statig buigen voor iemand2 sweep along • meesleuren/slepenbe swept off one's feet • omvergelopen worden; 〈 figuurlijk〉 overdonderd worden; versteld staan, hals over kop verliefd wordenbe swept out to sea • in zee gesleurd wordena new fashion sweeping America • een nieuwe mode die Amerika verovert -
108 tankship
-
109 toss
n. toss, opgooi; worp (met dobbelstenen); slinger--------v. gooien, werpen; rollentoss1[ tos] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 worp♦voorbeelden:lose/win the toss • verliezen/winnen bij het tossen————————toss21 tossen ⇒ een munt opgooien, loten♦voorbeelden:2 schudden ⇒ (doen) zwaaien, afwerpen♦voorbeelden:toss about (in one's bed) • (in zijn bed) liggen te woelentoss one's head back with contempt • zijn hoofd minachtend in de nek gooien→ toss off toss off/1 gooien ⇒ aan/op/toegooien, in de lucht werpen♦voorbeelden:toss hay • hooi kerentoss a pancake • een pannenkoek in de lucht keren -
110 touch at
touch at♦voorbeelden: -
111 wreck
n. ruïne; vernieling; afbraak, verval; oud roest; wrak; gezonken schip; overblijfsels van een gezonken schip--------v. vernielen; ruïneren; versplinteren (van hoop); vernietigd worden; gezonken worden (schip)wreck1[ rek]♦voorbeelden:————————wreck2〈 werkwoord〉1 〈 voornamelijk passief〉 schipbreuk doen lijden ⇒ doen stranden, aan de grond doen lopen; 〈 figuurlijk〉 doen mislukken 〈plan e.d.〉2 ruïneren ⇒ verwoesten, te gronde richten♦voorbeelden:1 the ship was wrecked on the rocks • het schip liep/verging op de rotsenwe were wrecked off Flushing • we leden ter hoogte van Vlissingen schipbreuk -
112 FAS
opgegeven prijs inclusief de verzendkosten naar de zijde van het schip vrij van belastingen maar de kosten van lading is niet inbegrepenFAS (free alongside ship) -
113 USS
n. USS (de Amerikaanse senaat)--------aangesteld schip van de Marine van de V.SUSS (United States ship)
См. также в других словарях:
ship — ship·en·tine; ship·less; ship·man; ship·ment; ship·pa·ble; ship·page; ship·pen; ship·per; ship·pon; show·man·ship; sib·ship; sis·ter·ship; siz·ar·ship; skip·per·ship; sol·dier·ship; so·lic·i·tor·ship; son·ship; space·ship; speak·er·ship;… … English syllables
Ship — Ship, n. [OE. ship, schip, AS. scip; akin to OFries. skip, OS. scip, D. schip, G. schiff, OHG. scif, Dan. skib, Sw. skeep, Icel. & Goth. skip; of unknown origin. Cf. {Equip}, {Skiff}, {Skipper}.] 1. Any large seagoing vessel. [1913 Webster] Like… … The Collaborative International Dictionary of English
Ship — [ʆɪp] noun PROPERTY ORGANIZATIONS Safe Home Income Plans association; an official organization in Britain that represents and controls companies who provide Hip S: • the Ship code of practice * * * Ⅰ … Financial and business terms
ship — [ship] n. [ME < OE scip, akin to Ger schiff, ON skip < IE * skeib < * skei , to cut, separate (> L scindere, to cut), extension of base * sek , to cut (> SAW1): basic sense “hollowed out tree trunk”] 1. any water vehicle of… … English World dictionary
Ship — (englisch Schiff ) steht für CAM Ship, britisches Handelsschiff im 2. Weltkrieg Cleanest Ship Projekt der Energiegesellschaft BP E Ship Frachtschiff Federal German Ship (Schiff der Bundesrepublik Deutschland ) FGS Schiffe der Deutschen Marine… … Deutsch Wikipedia
Ship — Ship, v. t. [imp. & p. p. {Shipped}; p. pr. & vb. n. {Shipping}.] 1. To put on board of a ship, or vessel of any kind, for transportation; to send by water. [1913 Webster] The timber was . . . shipped in the bay of Attalia, from whence it was by… … The Collaborative International Dictionary of English
ship — ► NOUN 1) a large seagoing boat. 2) a sailing vessel with a bowsprit and three or more square rigged masts. 3) a spaceship. 4) N. Amer. an aircraft. ► VERB (shipped, shipping) 1) transport on … English terms dictionary
Ship — (в переводе с англ. корабль ) многозначный термин: The Ship компьютерная игра в жанре FPS Ship Simulator 2006 игра симулятор гражданских кораблей Freedom Ship корабль, называемый городом на море Delivered Ex Ship условие договора… … Википедия
Ship — Ship, v. i. 1. To engage to serve on board of a vessel; as, to ship on a man of war. [1913 Webster] 2. To embark on a ship. Wyclif (Acts xxviii. 11) [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
Ship — Ship, n. [AS. scipe.] Pay; reward. [Obs.] [1913 Webster] In withholding or abridging of the ship or the hire or the wages of servants. Chaucer. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
-ship — [OE. schipe, AS. scipe; akin to OFries. skipe, OLG. skepi, D. schap, OHG. scaf, G. schaft. Cf. {Shape}, n., and {Landscape}.] A suffix denoting state, office, dignity, profession, or art; as in lordship, friendship, chancellorship, stewardship,… … The Collaborative International Dictionary of English