-
1 cut and colour buffing
polijsten -
2 fine polishing
polijsten -
3 mopping
polijsten -
4 to buff
polijsten -
5 polishing
polijstenwrijving -
6 buff
n. buffel-, zeemleer, zeemkleur; liefhebber, fan--------v. polijsten, poetsenbuff1[ buf] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈voornamelijk als 2e lid in samenstellingen; Amerikaans-Engels; informeel〉 enthousiast ⇒ liefhebber, fanaat♦voorbeelden:in the buff • naakt————————buff2〈 werkwoord〉 -
7 burnish
n. glanzen, schitteren--------v. (op)glanzen, polijsten[ bə:nisj]1 (op)glanzen ⇒ gaan glanzen; polijsten -
8 polish
adj. Pools, betr. Polen--------n. Indo-Europese taal gesproken door inwoners van Polenpolish1[ pollisj] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 poetsbeurt ⇒ het polijsten, het oppoetsen♦voorbeelden:————————polish2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:→ polish off polish off/ -
9 brighten
-
10 elaboration
n. (het) bewerken, (het) polijsten[ ilæbəreesjn] -
11 finish
n. eind; afwerking; polijsting--------v. eindigen; afwerken; afmaken; opmaken; afwerken; wegwerken; polijstenfinish1[ finnisj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 beëindiging ⇒ einde, voltooiing♦voorbeelden:(fight) to the finish • tot het bittere einde (doorvechten)————————finish21 eindigen ⇒ tot een einde komen, uit zijn2 finishen ⇒ de eindstreep bereiken, de finish bereiken3 uiteindelijk terecht/uitkomen ⇒ belanden♦voorbeelden:finish off with • eindigen metwe used to finish up with a glass of port • we namen altijd een glas port om de maaltijd af te rondenshe must have finished with Jamie • ze schijnt het uitgemaakt te hebben met Jamiewe have finished with that firm • we hebben geen (zaken)relaties meer met die firmaI haven't finished with you yet, my girl • ik ben met jou nog niet klaar, meisjehe has finished with your dictionary: you can have it back • hij heeft je woordenboek niet meer nodig: je mag het terug (hebben)II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 afwerken ⇒ voltooien, de laatste hand leggen aan4 appreteren ⇒ hoogglans geven aan, aflakken♦voorbeelden: -
12 furbish
-
13 hone
n. wetsteen--------v. aanzetten; polijstenhone1[ hoon] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————hone2〈 werkwoord〉 -
14 lap
n. lik; slok, opslokken; kabbelen, klotsen (van water)--------n. schoot; ronde; flap--------n. verpakking; overlapping; gedeeltelijke overlapping; overlapt deel; ronde (in een wedstrijd); schijf voor het polijsten van diamanten--------v. likken; slurpen, slikken; kabbelen (van golven); klotsen (van water)--------v. verpakken; overlappen; gedeeltelijk overlapt zijn; op een voorsprong zijn (een of meerdere ronden)lap1[ læp] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 overlap(ping) ⇒ overlappend deel, overslag5 lik ⇒ geslurp, (ge)slobber♦voorbeelden:¶ in the lap of the gods • in de schoot der goden/toekomstlive in the lap of luxury • in weelde baden————————lap2〈 lapped〉♦voorbeelden:♦voorbeelden:1 omslaan ⇒ omgeven, omwikkelen -
15 sand
n. zand; strand--------v. met zand bedekken; afschuren met schuurpapier; zand strooiensand1[ sænd] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zand♦voorbeelden:1 build on sand • op zand bouwen, (iets) op losse grondslag ondernemen3 the sands (of life) are running out • de tijd is bijna om/verstreken, de dagen zijn geteld————————sand2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
16 surface
adj. oppervlakkig--------n. oppervlak, oppervlakte; zijde, kant--------v. aan de oppervlakte komen; verschijnen; bedekken, bestratensurface1[ sə:fis] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 come to the surface • te voorschijn komen, bovenkomenof/on the surface • aan de oppervlakte, op het eerste gezicht————————surface21 aan de oppervlakte komen/treden 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ opduiken, verschijnenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vlak/glad maken ⇒ polijsten2 bedekken ⇒ bestraten, asfalteren -
17 polishing
n. het (op)poetsen/polijsten -
18 AC electro-polishing
elektrolytisch polijsten bij wisselstroom -
19 anode polishing
anodisch polijsten -
20 anodic grinding
anodisch polijsten
- 1
- 2
См. также в других словарях:
polieren — Vsw std. (13. Jh.), mhd. polieren mit Adaptionssuffix. Ist entlehnt aus afrz. polir, dieses aus l. polīre, auch feilen . Abstraktum: Politur. Ebenso nndl. polijsten, ne. polish, nfrz. polir, nschw. polera, nnorw. polere. ✎ DF 2 (1942), 576f.;… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache