-
1 carry a person off his feet
duizelig maken -
2 send a person about his business
afkomen van, wegzenden -
3 set a person on his feet
iem. op zijn voeten zetten -
4 person
n. mens; persoon[ pə:sn]1 persoon ⇒ individu, mens2 lichaam ⇒ uiterlijk, voorkomen3 persoonlijkheid ⇒ karakter, persoon♦voorbeelden:〈 pejoratief〉 some person or other has torn up my diary • een of ander individu heeft mijn dagboek verscheurd2 in the person of • in de persoon/gedaante/figuur vannothing was found on/about his person • er werd niets op hem gevonden♦voorbeelden:in person • in eigen persoon -
5 nothing was found on/about his person
nothing was found on/about his personEnglish-Dutch dictionary > nothing was found on/about his person
-
6 shoulder a person out of his way
opzij schuiven, opzij zetten -
7 last
adj. laatste; de laatste; de afgelopen (week e.d.), de vorige (week); einde--------adv. laatste; de laatste; de laatste keer; aan het einde; eindelijk; uiterlijk--------n. laatste; eind; schoenleest; uithoudingsvermogen, levenskracht, last (gewichts eenheid)--------v. verder gaan, door gaan; halen; uithouden; genoeg zijn; in leven blijven, overleven; doorgaanlast1[ la:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 last♦voorbeelden:2 last of herrings/malt/wool • last haring/mout/wol————————last22 meegaan ⇒ intact blijven, houdbaar zijn♦voorbeelden:————————last3〈telwoord; the; als voornaamwoord〉♦voorbeelden:he said his last on the subject • hij sprak zijn laatste woord over dat onderwerpin my last • in mijn vorige brieffight to/till the last • vechten tot het uiterstewe have seen the last of him • die zien we niet meer terug¶ at (long) last • (uit)eindelijk, ten slotte————————last4〈 bijwoord〉3 → lastly lastly/♦voorbeelden:last-mentioned • laatstgenoemdelast but not least • (als) laatste/laatstgenoemde, maar (daarom) niet minder belangrijk, last but not least2 when did you see her last/last see her? • wanneer heb je haar voor het laatst gezien/gesproken?————————last5〈 telwoord〉♦voorbeelden:his last book • zijn laatste/vorige boekon his last legs • met zijn laatste krachtenat the last minute/moment • op het laatste moment/ogenbliklast night • gister(en)avond, vannachthe's the last person I'd invite • hij is de laatste die ik zou uitnodigenlast Tuesday • vorige week dinsdagthe last but one • de voorlaatstethe last few days • de laatste/afgelopen paar dagenthe second last page • de voorlaatste bladzijdethat's the last straw • dat doet de deur dichtthe last word in cars • het nieuwste/laatste snufje op het gebied van auto's -
8 name
adj. iemand met een reputatie; beroemd; betreffende een naam--------n. naam; "nick"-: koosnaam; reclame; gewaardeerd iemand; titel--------v. benoemen, noemen; opnoemen; thuisbrengenname1[ neem] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 reputatie ⇒ naam, faam♦voorbeelden:1 enter/put down one's name for • zich opgeven/laten inschrijven voorcould you leave your name, please? • zou u uw naam willen opgeven?take someone's name in vain • iemands naam ijdel gebruikenwhat's-his/her/its-name? • hoe heet hij/zij/het ook al weer?, dingeswhat's in a name? • wat zegt een naam?he knows all his students by name • hij kent al zijn studenten bij naamI know him by name • ik ken hem van naama man by/of the name of Jones • iemand die Jones heet, een zekere Jonestake one's name off the books • zich laten uitschrijven (als lid)keep one's name on the books • ingeschreven blijven staanhe hasn't a penny to his name • hij heeft geen centI can't put a name to him • ik kan hem niet precies thuisbrengenI can't put a name to it • ik weet niet precies hoe ik het moet zeggenfirst name • voornaam〈 voornamelijk Brits-Engels〉 second name • familienaam, achternaamhe has a name for avarice • hij staat als gierig bekenddrag someone's name through the mire • iemands naam door het slijk halencall someone names • iemand uitschelden/beschimpena name to conjure with • een naam die wonderen verricht, een invloedrijke naamlend one's name to • zijn naam lenen aanin the name of • in (de) naam van, omwille van→ big big/————————name2〈 werkwoord〉1 noemen ⇒ benoemen, een naam geven♦voorbeelden:she was named after her mother, 〈 Amerikaans-Engels ook〉she was named for her mother • ze was naar haar moeder genoemd5 name the day • de trouwdag/huwelijksdatum vaststellen6 the victim has been named as John Smith • de naam van het slachtoffer is vrijgegeven; het is J.S. -
9 hand
adj. handig, v.d. hand--------n. hand; handschrift; wijzer; 4 inch; kaarten i.d. hand van kaartspeler; arbeider; matroos--------v. aanreiken, doorgeven, geven; helpenhand1[ hænd]1 hand2 voorpoot3 arbeider ⇒ werkman; bemanningslid9 kant ⇒ zijde, richting♦voorbeelden:with bare hands • met de blote handchange hands • van hand verwisselenhold/join hands • (elkaar) de hand gevenread a person's hand • iemand de hand lezenshake someone's hand, shake hands with someone • iemand de hand drukken/geven/schuddenwring one's hands • ten einde raad zijnhands off! • bemoei je er niet mee!hands up! • handen omhoog!close/near at hand • heel dichtbijgo from hand to hand • van hand tot hand gaanAjax has a game in hand • Ajax heeft een wedstrijd minder gespeeldhand in hand • hand in handmake/earn money hand over fist • geld als water verdienenall hands on deck! • alle hens aan dek!be a poor hand at something • geen slag van iets hebbenhave a good/bad/poor hand • goeie/slechte kaarten hebbenoverplay one's hand • te veel wagen, te ver gaanplay into someone's hands • iemand in de kaart spelenshow/reveal one's hand • zijn kaarten op tafel leggenunderplay one's hand • niet het achterste van zijn tong laten zienon the one/other hand • aan de ene/andere kantwait on/serve someone hand and foot • iemand op zijn wenken bedienenbe hand in/and glove with someone • dikke vrienden zijn met iemandthey are hand in glove • ze zijn twee handen op één buikput one's hand in one's pocket • dokkenhave one's hand in the till • de kas lichter makennever do a hand's turn • nooit een vinger uitstekenbe/go hand in hand • samengaanhe has bitten the hand that fed him • hij bevuilde het eigen nestnot do a hand's turn, not lift a hand • geen hand uitstekenforce someone's hand • iemand tot handelen dwingengrease/oil someone's hand • iemand omkopenkeep your hands off! • hou je handen thuis!lay/put one's hand on • de hand weten te leggen oplift/raise a/one's hand to/against someone • iemand bedreigensit on one's hands • niets doenstrengthen one's hand • zijn positie verbeterentake/carry one's life in one's hands • zijn leven riskerenthrow in one's hand • zich gewonnen geventhrow up one's hands, throw one's hands up in the air • het opgevenmy hands are tied • ik ben machteloostip one's hand • zich in de kaart laten kijkenturn/set/put one's hand to something • iets ondernemen〈 eufemistisch〉 where can I wash my hands? • waar is het toilet?wash one's hands of something • zijn handen van iets aftrekkenwin hands down • op één been winnenat the hands of someone, at someone's hands • van(wege)/door iemandsuffer at someone's hands • onder iemands handen lijdenbring up a kitten by hand • een katje met de fles grootbrengenlive from hand to mouth • van de hand in de tand levenhave money in hand • geld ter beschikking hebbencash in hand • contanten in kasthe work is well in hand • het werk schiet goed opwe have plenty of time in hand • we hebben nog tijd genoegthe matter in hand • de lopende zaakhold oneself in hand • zich beheersenbe on hand • beschikbaar zijnrefuse something out of hand • iets botweg weigerenhave someone eating out of one's hand • iemand volledig in zijn macht hebbento hand • bij de hand, dichtbijready to hand • kant-en-klaarcome to hand • in het bezit komenyour letter is to hand • uw brief is aangekomena hand-to-mouth existence • een leven van dag tot dag; 〈 ongeveer〉te veel om dood te gaan, te weinig om van te levenwith one hand (tied) behind one's back • zonder enige moeite(at) first/second hand • uit de eerste/tweede hand2 hulp ⇒ steun, bijstand3 controle ⇒ beheersing, bedwang♦voorbeelden:write a legible hand • een leesbaar handschrift hebbengiven under his hand and seal • door hem eigenhandig geschreven en bezegeld3 have/take the situation well in hand • de toestand goed in handen hebben/nementake in hand • onder handen nemenget out of hand • uit de hand lopenhere's my hand (up)on it! • mijn hand erop!win a woman's hand • de liefde van een vrouw winnentake a hand (in) • een rol spelen (in)he died by his own hand • hij sloeg de hand aan zichzelfget one's hand in at something • iets onder de knie krijgenhave/keep one's hand in • in oefening blijven, bijhouden→ upper upper/1 macht ⇒ beschikking, gezag♦voorbeelden:change hands • in andere handen overgaan/van eigenaar veranderenput/lay (one's) hands on something • de hand leggen op ietsthe matter is completely in your hands now • u hebt de zaak nu volledig in eigen handthe matter is in the hands of the police • de zaak is in handen van de politiethe children are off my hands • de kinderen zijn de deur uittake something off/out of someone's hands • iemand iets uit handen nemenhave something on one's hands • verantwoordelijkheid dragen voor ietshave time on one's hands • tijd zat hebben————————hand2〈 werkwoord〉1 overhandigen ⇒ aanreiken, (aan)geven2 helpen ⇒ een handje helpen, (ge)leiden♦voorbeelden:hand back • teruggevenhand round • ronddelen2 hand someone into/out of a bus • iemand een bus in/uithelpen -
10 every
adj. ieder, elk[ evrie]♦voorbeelden:every second person • elke tweede persoonevery which way • in alle richtingenevery (single) one of them is wrong • ze zijn stuk voor stuk verkeerdthree out of every seven • drie op zevenshe was given every opportunity • ze kreeg alle kansenhis every thought goes out to you • al zijn gedachten gaan naar u uit¶ every now and again/then, every so often • (zo) nu en dan, af en toe -
11 wrong
adj. niet waar; fout; verkeerd; niet eerlijk; niet goed; niet rechtschapen; binnenstebuiten--------adv. verkeerd; onjuist; niet in orde; kwaad; onrecht--------n. kwaad, onrecht; misstand, wantoestand--------v. onrecht aandoen, verongelijken, te kort doen; onbillijk zijn tegenoverwrong1[ rong] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:do someone a great wrong • iemand een groot onrecht aandoendo wrong • onrecht doen, ergens verkeerd aan doen→ two two/————————wrong21 verkeerd ⇒ fout, onjuist♦voorbeelden:wrong number • verkeerd nummer/verbondenwrong side out • binnenstebuiten(the) wrong way round • achterstevoren, de verkeerde kant opthe clock is wrong • de klok loopt niet gelijkwrongly accused • ten onrechte beschuldigd〈 informeel〉 what's wrong with …? • wat is er aan de hand met/fout aan …?; wat mankeert er aan …?be caught on the wrong foot • verrast/overvallen worden, verrast worden met de broek op de enkelsget on the wrong side of someone • iemands sympathie verliezen/verspelenget out of bed on the wrong side • met zijn verkeerde been uit bed stappenhe is laughing on the wrong side of his face/mouth now • het lachen is hem vergaanon the wrong side of sixty • de zestig gepasseerd〈 Amerikaans-Engels〉 the wrong side of the tracks • de achterbuurten/zelfkantyou're wrong • je hebt ongelijk/vergist jeII 〈 bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉1 slecht ⇒ verkeerd, niet goed♦voorbeelden:————————wrong3〈 werkwoord〉1 onrecht doen ⇒ onrechtvaardig behandelen, onredelijk zijn tegen2 onbillijk/verkeerd beoordelen♦voorbeelden:————————wrong4〈 bijwoord〉1 foutief ⇒ verkeerd, onjuist♦voorbeelden:you told me wrong • je hebt me verkeerd voorgelicht
См. также в других словарях:
leave a person to his own devices — • to leave a person to his own devices • to leave a person all on his own (from Idioms in Speech) to leave him alone to do what he wishes, giving him no help or advice He left us to our own devices; he didn t give a damn how the work was done as… … Idioms and examples
bring a person to his senses — index persuade Burton s Legal Thesaurus. William C. Burton. 2006 … Law dictionary
place where the person has his permanent address or usually resides — nuolatinė gyvenamoji vieta statusas Aprobuotas sritis mokesčiai apibrėžtis Valstybė, kurioje fizinis asmuo nuolat gyvena, o jeigu tokios vietos nėra, – valstybė, kurioje yra jo asmeninių, socialinių ir ekonominių interesų vieta. atitikmenys: angl … Lithuanian dictionary (lietuvių žodynas)
make a person open his — ● eye … Useful english dictionary
His/Your — chiefly historical a title or form of address for a monarch or other distinguished person. → magnificence His/Your a form of address to a judge, bishop, or titled man. → lordship His/Your a title given to a person of royal rank, or used in… … English new terms dictionary
send a person about his business — send a person away, dismiss someone … English contemporary dictionary
Person — The term person is used in common sense to mean an individual human being. But in the fields of law, philosophy, medicine, and others, it means the presence of certain characteristics that grant a certain legal, ethical, or moral standing. For… … Wikipedia
-person — [[t] pɜː(r)s(ə)n[/t]] people, persons (plural) 1) COMB in ADJ: ADJ n person is added to numbers to form adjectives which indicate how many people are involved in something or can use something. People is not used in this way. ...two person… … English dictionary
Person — • Discusses (1) the definition of person , especially with reference to the doctrine of the Incarnation; and (2) the use of the word persona and its Greek equivalents in connection with the Trinitarian disputes. Catholic Encyclopedia. Kevin… … Catholic encyclopedia
Person Gobelinus — Person Gobelinus † Catholic Encyclopedia ► Person Gobelinus (Persona.) Born in 1358; died 17 November, 1421. He was a Westphalian and was known as an historian and an ardent reformer of monastic life in his native land. He… … Catholic encyclopedia
Person — Per son, n. [OE. persone, persoun, person, parson, OF. persone, F. personne, L. persona a mask (used by actors), a personage, part, a person, fr. personare to sound through; per + sonare to sound. See {Per }, and cf. {Parson}.] 1. A character or… … The Collaborative International Dictionary of English