-
1 periode
période -
2 periode
-
3 periode
vpériode f -
4 deze registers lopen over een lange periode
deze registers lopen over een lange periodeDeens-Russisch woordenboek > deze registers lopen over een lange periode
-
5 dit zijn voorlopers van een latere periode
dit zijn voorlopers van een latere periodeDeens-Russisch woordenboek > dit zijn voorlopers van een latere periode
-
6 een aaneengesloten periode
een aaneengesloten periode -
7 een periode van grote hitte was ingetreden
een periode van grote hitte was ingetredenDeens-Russisch woordenboek > een periode van grote hitte was ingetreden
-
8 tijdvak
période -
9 lopen
2 [rennen; blootgesteld worden aan] courir3 [zich verplaatsen; voortbewogen worden] aller4 [stromen] couler5 [in werking zijn] marcher7 [zich uitstrekken] s'étendre9 [+ onbepaalde wijs][bezig zijn met] être en train (de faire qc.) 〈 in verleden tijd te vertalen door imparfait〉♦voorbeelden:over zich laten lopen • tout supporter sans rechigner〈 figuurlijk〉 ergens tegenaan lopen • tomber sur qc.achter iemand aan lopen • suivre qn.; 〈 figuurlijk〉 courir après qn.het is te ver om te lopen • c'est trop loin pour y aller à piedhet lopen • la marche à piedde atleten liepen zich warm • les athlètes couraient pour s'échaufferhet op een lopen zetten • prendre ses jambes à son couhij liep wat hij kon • il courait à perdre haleinelopen! • courez!het boek loopt goed • le livre se vend très bienlos lopen • être en libertéhij loopt voor elk wissewasje naar de dokter • il va chez le médecin pour le moindre boboeen rilling liep over haar rug • un frisson courut le long de son dosalles laten lopen • être incontinenthet bloed loopt uit de wond • le sang coule de la blessureeen motor die slechts loopt op loodvrije benzine • un moteur qui ne consomme que de l'essence sans plombde meningen lopen hierover uiteen • à ce propos, les avis sont partagésdeze weg loopt naar Haarlem • cette route conduit à Haarlemdeze registers lopen over een lange periode • ces registres s'étendent sur une longue périodehet gebergte loopt van het oosten naar het westen • la chaîne de montagnes s'étend d'est en ouestde zaak loopt fout • ça va mal finiralles loopt gesmeerd • tout marche comme sur des rouletteshet moet al heel raar lopen als … • il est peu probable que … 〈+ aanvoegende wijs〉ze liepen uren te wandelen • ils se promenaient des heures entièresdeze schoenen lopen gemakkelijk • ces souliers sont très confortableshet loopt wel los • cela finira par s'arrangerdat is te gek om los te lopen • il y a de l'abusin de duizenden lopen • se chiffrer par millierstegen de zestig lopen • aller sur ses soixante ansII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [deelnemen aan] suivre♦voorbeelden:1 [naderen] approcher (de)♦voorbeelden: -
10 aaneengesloten
-
11 intreden
1 [binnengaan in, door] entrer dans2 [in een orde treden] entrer dans les ordres3 [m.b.t. tijdruimten] commencer4 [m.b.t. toestanden] se produire♦voorbeelden: -
12 rococo
1 [kunststijl] (style <m.>) rococo 〈m.〉3 [versieringsmotieven] (motifs <m., meervoud> du style) rocaille 〈v.〉 -
13 tijd
♦voorbeelden:het grootste deel van zijn tijd doorbrengen met • passer le plus clair de son temps àhij heeft er tijd en geld voor over • il a du temps et de l'argent à y consacrerin een jaar tijd • en un anhet is een kwestie van tijd • c'est une question de tempsin een paar minuten tijd • en l'espace de quelques minutesu heeft een week de tijd om • vous avez une semaine pourbinnen afzienbare tijd • sous peude eerste tijd • les premiers tempseen flinke tijd • un bon bout de tempste gelegener, rechter tijd • en temps opportungeruime tijd • assez longtempswaar is de goede oude tijd gebleven? • où sont les neiges d'antan?een goede tijd maken • réaliser un bon tempsde goeie, ouwe tijd • le bon vieux tempsdat is al een hele tijd geleden • ça fait tout un tempsde hele tijd • tout le tempseen hele tijd geleden • il y a bien longtempshet is hoog tijd om • il est (grand) temps de 〈+ onbepaalde wijs〉; il est (grand) temps que 〈+ aanvoegende wijs〉in korte tijd • en peu de tempseen korte tijd duren • durer peu de tempsna kortere of langere tijd • tôt ou tardde laatste tijd • ces derniers tempsde meeste tijd • les trois-quarts du tempshij heeft een moeilijke tijd gehad • il a eu une période difficilevorig jaar om dezelfde tijd • l'année dernière à pareille époquevoor onbeperkte tijd • pour une durée illimitéeonvoltooid verleden tijd • imparfaitonvoltooid tegenwoordig toekomende tijd • futur simpleonvoltooid verleden toekomende tijd • futur du passéde oude tijd • les temps anciensde tijd is rijp • la poire est mûrehet zijn slechte tijden • les temps sont difficileseen stille tijd • une période creusedat is allemaal verleden tijd! • tout ça, c'est du passé!de vrije tijd • le temps librein vroegere tijden • au temps jadiswaar blijft de tijd? • où passe le temps?niemand weet wat de tijd ons brengen zal • personne ne sait ce que l'avenir nous réservehet zal mijn tijd wel duren! • après moi le déluge!de tijd gaat snel • le temps filede tijd gaat nu in! • top, chrono!zijn tijd goed gebruiken • faire un bon emploi de son tempszijn (beste) tijd gehad hebben • avoir fait son tempsiemand de tijd gunnen • donner du temps à qn.zich de tijd niet gunnen (om) • ne pas prendre le temps (de)wij hebben de tijd aan ons • nous avons tout le temps (devant nous)geen tijd hebben om … • n'avoir pas le temps de …tijd te over hebben • avoir du temps en troptijd genoeg hebben • avoir assez de tempsde tijd hebben • avoir le tempswe hebben onze familie een tijd niet gezien • il y a longtemps que nous n'avons pas vu notre famillede tijd aan zichzelf hebben • avoir du temps devant soidat heeft nog de tijd • cela ne presse pasdat heeft tijd tot morgen • cela peut attendre demainhet is er de tijd niet naar om te • ce n'est pas le moment deiemand geen tijd laten • presser qn.dat moet (zijn) tijd hebben • cela demande du tempsde tijd nemen voor iets • prendre le temps pour qc.tijd rekken • chercher à gagner du tempsveel tijd steken in iets • consacrer beaucoup de temps à qc.de tijd valt mij te lang • le temps me durezijn tijd verdoen • glanderde tijd verdrijven • faire passer le tempszijn tijd verpraten • perdre son temps à bavarderde tijd voor iets vinden • trouver le temps de faire qc.binnen de voorgeschreven tijd • dans les délais prescritszijn tijd met lezen vullen • passer son temps à lireeindelijk! het werd tijd • ce n'est pas trop tôttijd winnen • gagner du tempsde tijden zijn veranderd • les temps ont changémijn tijd zit erop • j'ai fait mon tempsbij de tijd zijn • ne pas être né d'hierhet heeft in tijden niet zo geregend • il y a bien longtemps qu'il n'a pas plu ainsiin geen tijden heb ik hem gezien • il y a un siècle que je ne l'ai pas vuin tijden van oorlog • en temps de guerremet de tijd • avec le tempsmet zijn tijd meegaan • vivre avec son tempstijd om te eten • l'heure de mangerdat komt juist op tijd • cela tombe bienik kon op tijd remmen • j'ai pu freiner à tempswe hebben de trein net op tijd gehaald • nous avons attrapé le train de justessealles op zijn tijd • il y a un moment pour chaque chosete allen tijde • à tout momentte zijner tijd • en temps voulutegen die tijd zullen we wel zien • d'ici-là, on verra bienten tijde van • à l'époque deten tijde van Napoleon • au temps de Napoléonterzelfder tijd • en même tempsuit de tijd raken • passer de modeuit de tijd • démodévan tijd tot tijd • de temps en tempseen kind van zijn tijd zijn • être (un enfant) de son époquein minder dan geen tijd • en moins de deuxeen tijdje • un moment〈 spreekwoord〉 de tijd zal het leren • qui vivra, verra〈 spreekwoord〉 tijd is geld • le temps, c'est de l'argent〈 spreekwoord〉 andere tijden, andere zeden • autres temps, autres moeursde plaatselijke tijd • l'heure localeheeft u de tijd? • avez-vous l'heure?het is tijd • c'est l'heurede tijd vergeten • oublier l'heureom de hoeveel tijd komt de bus langs? • tous les combien passe le car?bij tijd en wijle • de temps en tempsmorgen om deze tijd • demain à la même heurehij is altijd op tijd • il est toujours à l'heurehet wordt tijd voor school • c'est l'heure d'aller à l'écolede slappe tijd • la saison mortehet wordt mijn tijd • il faut que je partein de tijd van de oogst • à l'époque des moissons -
14 voorloper
♦voorbeelden:1 dit zijn voorlopers van een latere periode • ce sont des signes avant-coureurs d'une période plus tardivede voorlopers van de romantiek • les romantiques avant la lettre -
15 proeftijd
-
16 aanloopperiode
aanloopperiode, aanlooptijd -
17 afkoelingsperiode
-
18 angstig
1 [met angst vervuld] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 angoissé⇒ anxieux 〈v.: anxieuse〉 〈 bijwoord〉 anxieusement⇒ avec angoisse♦voorbeelden:het waren angstige tijden • c'était une période troubléeangstig gespannen verwachting • attente anxieuse -
19 bui
♦voorbeelden:schuilen voor een bui • s'abriter d'une averseeen kwaaie bui hebben • être de mauvaise humeursoms heeft hij van die buien • il a parfois des sautes d'humeur -
20 crisis
♦voorbeelden:een crisis doormaken • traverser une (période de) crisede crisis te boven komen • surmonter la crise
См. также в других словарях:
période — [ perjɔd ] n. f. et m. • 1422; peryode 1369; lat. periodus, du gr. periodos « circuit » I ♦ N. f. 1 ♦ Espace de temps plus ou moins long. ⇒ durée. Une période d un an. « Une longue période de sécheresse et de chaleur » (Maurois). Être dans une… … Encyclopédie Universelle
periode — PERIODE. s. f. Revolution. Il se dit proprement du cours que fait un astre pour revenir au mesme point dont il estoit parti. La periode solaire. la periode lunaire. le soleil fait sa periode en trois cens soixante cinq jours, & prés de six heures … Dictionnaire de l'Académie française
Periode — Période Cette page d’homonymie répertorie les différents sujets et articles partageant un même nom … Wikipédia en Français
Periode — Periode, adj.: periodisch, (von griechisch περίοδος períodos „das Herumgehen“) bezieht sich auf: meist gleiche Zeitintervalle oder deren Dauer zwischen wiederkehrenden gleichartigen, ähnlichen oder vergleichbaren Ereignissen oder Prozessen… … Deutsch Wikipedia
Periode — Sf Abschnitt, sich zyklisch Wiederholendes erw. fach. (15. Jh., Form 17. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus l. periodus Gliedersatz , dieses aus gr. períodos, eigentlich Umgehen, Herumgehen, Umlauf , zu gr. hodós Weg, Gang und gr. peri . Zunächst… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Periode — (v. gr. Periŏdos), 1) ein Zeitabschnitt von bestimmter Länge; 2) die Dauer einer gleichförmigen Bewegung od. sonst eines Vorganges in der Zeit, bei Wiederkehr der Bewegung, von Anheben derselben bis zu deren Ende, od. auch nach einem bestimmten… … Pierer's Universal-Lexikon
Periōde — (griech., »Umlauf, Kreislauf«), in der Astronomie soviel wie Umlaufszeit; sodann der Kreislauf der Zeit, daher überhaupt ein Zeitraum. – In der Mathematik nennt man periodisch eine Funktion, wenn es eine konstante Zahl ω gibt, die so beschaffen… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Periode — [Aufbauwortschatz (Rating 1500 3200)] Auch: • Zeit • Zeitraum • Abschnitt • Ära Bsp.: • Die Reformation ist eine wichtige Periode der Geschichte. • … Deutsch Wörterbuch
Periode — Periōde (grch.), Umlauf (eines Gestirns), Kreislauf; die regelmäßige Wiederkehr von etwas in bestimmter Zeit; in der mathem. Chronologie s.v.w. Zyklus (s.d.), auch Zusammenfassung von zwei oder mehrern Zyklen zur Ausgleichung verschiedener… … Kleines Konversations-Lexikon
Periode — Periode, griech. deutsch, Umlauf, durch astronom. Beobachtung bestimmter Zeitabschnitt. Aus dem Alterthum kennen wir die Chaldäische P. zu 223 synodischen Monaten, nach deren Verlauf die Mondsfinsternisse in der gleichen Ordnung wiederkehren; die … Herders Conversations-Lexikon
Periode — »Kreislauf; ‹Zeit›abschnitt; regelmäßig Wiederkehrendes; Monatsblutung«: Das seit dem 16. Jh. zuerst als grammatischer Terminus mit der Bedeutung »(mehrfach zusammengesetzter, kunstvoll gebauter) Gliedersatz« bezeugte Fremdwort ist eine gelehrte… … Das Herkunftswörterbuch