-
1 période
-
2 période fertile en événements
période fertile en événementsDictionnaire français-néerlandais > période fertile en événements
-
3 période de l'entre-deux-guerres
période de l'entre-deux-guerresDictionnaire français-néerlandais > période de l'entre-deux-guerres
-
4 couvrir une période
couvrir une période -
5 traverser une période difficile
traverser une période difficileDictionnaire français-néerlandais > traverser une période difficile
-
6 après-guerre
après-guerre [aapreger]〈m.〉♦voorbeelden:m -
7 battement
battement [baatmã]〈m.〉♦voorbeelden:battement des cils, des paupières • (het) knipperen van de ogenbattement du coeur • hartslagavoir des battements de coeur • hartkloppingen hebbenbattement de mains • handgeklapbattement de la pluie • (het) gekletter van de regenbattement du pouls • polsslagbattement de tambour • tromgeroffelbattement d'un volet • (het) klepperen van een luikm1) (het) slaan, beuken, bonzen, geklop2) periode, speling -
8 convalescence
convalescence [kõvaalessãs]〈v.〉1 herstel(periode) ⇒ (het) weer gezond worden, beterschap♦voorbeelden:→ maisonf1) herstel(periode), beterschap2) ziekteverlof -
9 couvrir
couvrir [koevrier]3 beschermen ⇒ beschutten, rugdekking geven, dekken4 verbergen ⇒ verhullen, bemantelen, vergoelijken♦voorbeelden:couvrir un enfant chaudement • een kind warm aankleden, goed inpakkencouvrir un livre • een boek kaftencouvrir une table d' une nappe • een tafellaken op tafel leggenla foule couvre la place • het plein staat vol met mensenles feuilles couvrent le sol • de grond is bezaaid met bladerencouvrir qn. de huées • iemand uitjouwencouvert de taches • onder de vlekken5 les applaudissements ont couvert la fin de son discours • zijn laatste woorden gingen in het applaus verlorenêtre couvert par une assurance • verzekerd zijn, gedekt zijncouvrir par chèque • per cheque betalen→ jeul'émetteur couvre cette région • de zender kan in dit gebied ontvangen worden♦voorbeelden:se couvrir de gloire • zich met roem overladen1. v1) (af-, be-, over-, toe)dekken2) kleden3) kaften [boek]5) beschermen6) verbergen, verhullen7) overstemmen, overschreeuwen8) dekken [kosten, risico's]9) omvatten11) afleggen [afstand]12) uitvoerig berichten (over), verslaan13) dekken [dieren]2. se couvrirv4) betrekken [lucht] -
10 fertile
fertile [fertiel]1 vruchtbaar ⇒ vet, rijk♦voorbeelden:période fertile en événements • periode waarin veel gebeurtfertile en expédients • vindingrijkadj1) vruchtbaar2) produktief -
11 plage
-
12 tunnel
-
13 durée
durée [duuree]〈v.〉1 (tijds)duur ⇒ tijd, periode♦voorbeelden:disque de longue durée • langspeelplaatpendant une durée de quinze jours • veertien dagen langf1) (tijds)duur, tijd2) levensduur3) lengte [muziek] -
14 fenêtre
fenêtre [fənetr]〈v.〉♦voorbeelden:fenêtre à guillotine • schuifraamfenêtre basculante • kantel-, klapraamfenêtre dormante, à châssis dormant • vast venster, niet opengaand vensterfausse fenêtre • blind venster〈 figuurlijk〉 entrer, rentrer, revenir par la fenêtre • binnenkomen, terugkomen door een achterdeurtjeà la fenêtre • voor het raampasser par la fenêtre • door het raam naar binnen gaanfraam, venster -
15 histoire
histoire [iestwaar]〈v.〉3 verhaal ⇒ anekdote, (auto)biografie♦voorbeelden:histoire sainte • bijbelse, gewijde geschiedenishistoire universelle • algemene geschiedenis5 c'est de l'histoire ancienne • dat is ouwe koek, dat is oud nieuwsça c'est une tout autre histoire • dat is heel wat andershistoire de 〈+ onbepaalde wijs〉 • alleen maar om, omhistoire de rire • voor de grap, zomaarfaire des histoires • drukte makenallons, pas d'histoires! • vooruit, geen gezeur!1. f1) geschiedenis3) verhaal4) leugen5) avontuur2. histoiresf pl2) gezeur, toestand -
16 moderne
moderne [moddern]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉♦voorbeelden:l'époque moderne • de tegenwoordige tijdle moderne • het moderne, hedendaagseles temps modernes • de nieuwe tijdadj1) modern2) nieuw -
17 prévention
prévention [preevãsjõ]〈v.〉1 preventie ⇒ voorzorg, voorkómen♦voorbeelden:Prévention routière • 〈 vergelijk in Nederland〉Veilig Verkeer Nederland, VVNf -
18 stade
stade [staad]〈m.〉1 stadion2 stadium ⇒ fase, periode♦voorbeelden:stade olympique • olympisch stadionm1) stadion2) stadium -
19 temps
temps [tã]〈m.〉1 tijd ⇒ tijdperk, periode2 weer♦voorbeelden:temps d'arrêt • pauze, rust, onderbrekingtemps de réflexion • bedenktijd〈 spreekwoord〉 autres temps, autres moeurs • andere tijden, andere zedenil y a beau temps que • het is al een tijd geleden datbon temps • veel plezierces temps-ci • de laatste tijdtemps creux • stille tijdil est grand temps • het is de hoogste tijdtemps humains • manurenmon jeune temps • mijn jonge jarenen même temps • tegelijkertijden même temps … et • zowel … alstemps mort • 〈 sport en spel〉spelonderbreking, time-out; 〈 figuurlijk〉 onderbreking; 〈van werk enz.〉 onbenutte tijdtemps moyen de Greenwich • Greenwichtijdtravailler à plein temps, à temps complet • een volledige baan hebbenles premiers temps • aanvankelijk, in het beginquelque temps • een tijdjede, en tout temps • altijd (al), te allen tijdetout le temps • voortdurend, steeds (maar), de hele tijden temps utile, voulu • te zijner tijdpar le temps qui court • heden ten dagese donner, se payer, prendre du bon temps • zich goed vermaken, het ervan nemenil n'est que temps • het is hoog tijdil était temps • dat was nog maar net op tijdavoir fait son temps • zijn (beste) tijd gehad hebben; 〈 van personen〉 versleten zijn; 〈 figuurlijk〉 achterhaald zijnpasser le temps • de tijd verdrijvenprendre son temps • zich niet haasten, het juiste ogenblik uitkiezentromper, tuer le temps • de tijd dodenn'avoir qu'un temps • van korte duur zijnil y a peu de temps • onlangsà temps • op tijd, bijtijdsavec le temps • mettertijddans le temps • vroeger, destijdsde temps à autre, de temps en temps • van tijd tot tijd, af en toede mon temps • in mijn tijdêtre de son temps • een kind van zijn tijd zijndepuis quelque temps • sinds kortdu temps de Charlemagne • in de tijd van Karel de Grotedurant, pendant ce temps • in die tussentijd, intussenen temps et lieu • te gelegener tijd en plaatsentre temps • intussenau, dans le, du temps où • toendepuis le temps que • sindsdu temps que • toenpar le temps qu'il fait • met dit weerquel temps fait-il? • wat voor weer is het?le temps se met au beau • het wordt mooi weer3 temps d'une danse • danspas, dansfiguur(mesure à) trois temps • driekwartsmaatbattre les temps d'une mesure • de maat slaanen deux temps, trois mouvements • in een vloek en een zuchtmoteur (à) quatre temps • viertaktmotorm1) tijd2) weer3) maatdeel [muziek]4) slag -
20 traversée
traversée [traaversee]〈v.〉1 (het) oversteken ⇒ overtocht, overvaart2 (door)tocht ⇒ reis (door), rit (door)♦voorbeelden:f1) overtocht2) reis (door)
- 1
- 2
См. также в других словарях:
période — [ perjɔd ] n. f. et m. • 1422; peryode 1369; lat. periodus, du gr. periodos « circuit » I ♦ N. f. 1 ♦ Espace de temps plus ou moins long. ⇒ durée. Une période d un an. « Une longue période de sécheresse et de chaleur » (Maurois). Être dans une… … Encyclopédie Universelle
periode — PERIODE. s. f. Revolution. Il se dit proprement du cours que fait un astre pour revenir au mesme point dont il estoit parti. La periode solaire. la periode lunaire. le soleil fait sa periode en trois cens soixante cinq jours, & prés de six heures … Dictionnaire de l'Académie française
Periode — Période Cette page d’homonymie répertorie les différents sujets et articles partageant un même nom … Wikipédia en Français
Periode — Periode, adj.: periodisch, (von griechisch περίοδος períodos „das Herumgehen“) bezieht sich auf: meist gleiche Zeitintervalle oder deren Dauer zwischen wiederkehrenden gleichartigen, ähnlichen oder vergleichbaren Ereignissen oder Prozessen… … Deutsch Wikipedia
Periode — Sf Abschnitt, sich zyklisch Wiederholendes erw. fach. (15. Jh., Form 17. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus l. periodus Gliedersatz , dieses aus gr. períodos, eigentlich Umgehen, Herumgehen, Umlauf , zu gr. hodós Weg, Gang und gr. peri . Zunächst… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
Periode — (v. gr. Periŏdos), 1) ein Zeitabschnitt von bestimmter Länge; 2) die Dauer einer gleichförmigen Bewegung od. sonst eines Vorganges in der Zeit, bei Wiederkehr der Bewegung, von Anheben derselben bis zu deren Ende, od. auch nach einem bestimmten… … Pierer's Universal-Lexikon
Periōde — (griech., »Umlauf, Kreislauf«), in der Astronomie soviel wie Umlaufszeit; sodann der Kreislauf der Zeit, daher überhaupt ein Zeitraum. – In der Mathematik nennt man periodisch eine Funktion, wenn es eine konstante Zahl ω gibt, die so beschaffen… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Periode — [Aufbauwortschatz (Rating 1500 3200)] Auch: • Zeit • Zeitraum • Abschnitt • Ära Bsp.: • Die Reformation ist eine wichtige Periode der Geschichte. • … Deutsch Wörterbuch
Periode — Periōde (grch.), Umlauf (eines Gestirns), Kreislauf; die regelmäßige Wiederkehr von etwas in bestimmter Zeit; in der mathem. Chronologie s.v.w. Zyklus (s.d.), auch Zusammenfassung von zwei oder mehrern Zyklen zur Ausgleichung verschiedener… … Kleines Konversations-Lexikon
Periode — Periode, griech. deutsch, Umlauf, durch astronom. Beobachtung bestimmter Zeitabschnitt. Aus dem Alterthum kennen wir die Chaldäische P. zu 223 synodischen Monaten, nach deren Verlauf die Mondsfinsternisse in der gleichen Ordnung wiederkehren; die … Herders Conversations-Lexikon
Periode — »Kreislauf; ‹Zeit›abschnitt; regelmäßig Wiederkehrendes; Monatsblutung«: Das seit dem 16. Jh. zuerst als grammatischer Terminus mit der Bedeutung »(mehrfach zusammengesetzter, kunstvoll gebauter) Gliedersatz« bezeugte Fremdwort ist eine gelehrte… … Das Herkunftswörterbuch