-
1 als het past
als het past -
2 dat past bij zijn stijl
dat past bij zijn stijlVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > dat past bij zijn stijl
-
3 de broek past niet
de broek past nietVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de broek past niet
-
4 deze broek past je slecht
deze broek past je slechtVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > deze broek past je slecht
-
5 deze sleutel past op de meeste sloten
deze sleutel past op de meeste slotenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > deze sleutel past op de meeste sloten
-
6 die tas past niet bij die jas
die tas past niet bij die jasVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > die tas past niet bij die jas
-
7 dit past er goed bij
dit past er goed bijVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > dit past er goed bij
-
8 dit vest past precies
dit vest past preciesthis waistcoat fits nicely/ 〈 informeel〉to a T/like a gloveVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > dit vest past precies
-
9 het past je slecht/niet dit te doen
het past je slecht/niet dit te doenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het past je slecht/niet dit te doen
-
10 het past niet in mijn plannen
het past niet in mijn plannenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het past niet in mijn plannen
-
11 het past precies
het past preciesVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > het past precies
-
12 ik zoek iets dat hierbij past
ik zoek iets dat hierbij pastI'm looking for something to go with/match thisVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > ik zoek iets dat hierbij past
-
13 op ieder potje past een dekseltje
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > op ieder potje past een dekseltje
-
14 weer dat past bij het seizoen/abnormaal is voor het seizoen
weer dat past bij het seizoen/abnormaal is voor het seizoenseasonable/unseasonable weatherVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > weer dat past bij het seizoen/abnormaal is voor het seizoen
-
15 zoals (het) een dame past
zoals (het) een dame pastVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zoals (het) een dame past
-
16 overtijd
• past due -
17 passen
1 [nauwkeurig sluiten] fit5 [schikken] suit6 [+ op] [letten (op), (ervoor) waken] look after, take care of7 [kaartspel] pass♦voorbeelden:ik moest wel vier keer komen passen • I had to go for four fittingshet past precies • it fits like a glovedeze broek past je slecht • these trousers are a bad fitdeze sleutel past op de meeste sloten • this key fits most locksik zoek iets dat hierbij past • I'm looking for something to go with/match thisdie tas past niet bij die jas • that bag doesn't go with that coatze passen goed/slecht bij elkaar • they are well/ill-matchedbij het geheel passen • fit into the picturedat past bij zijn stijl • that's just his styledie kast zou goed in mijn keuken passen • that cupboard would go well in my kitchenhet past niet in mijn plannen • it doesn't suit my planshet past je slecht/niet dit te doen • it ill befits you to do thisop de winkel passen • look after/mind the shoper goed op passen, goed op iets passen • take good care of, keep an eye onpas op het afstapje/je hoofd • watch/mind the step/your headze zijn oud en wijs genoeg om op zichzelf te kunnen passen • they are old enough to take care of themselvesik pas! • pass!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [nauwkeurig meten] fit2 [precies genoeg betalen] pay with the exact money3 [juist plaatsen] fit4 [kijken of het goed zit] try on♦voorbeelden:met wat passen en meten komen we wel rond • with some juggling we'll managehebt u het niet gepast? • haven't you got the exact change/money?3 iets in/aan elkaar passen • fit in/together -
18 tijd
1 [als ononderbroken eenheid; tijdsduur] time2 [tijdstip; juiste/geschikte moment] time5 [taalkunde] tense♦voorbeelden:in de helft van de tijd • in half the timein een jaar tijd • (with)in a yearna bepaalde tijd • after some/a time, eventuallygeruime tijd • a considerable time, a good whilede hele tijd • all the time, the whole timeeen hele tijd geleden • quite a while agohet is hoog tijd om te vertrekken • it's high time we leften dat is hoog tijd ook! • and about time too!het is de hoogste tijd! • 〈 in kroeg〉 time, (gentlemen,) please!een tijd lang • for a while/timeik heb haar lange tijd niet gezien • I haven't seen her for/in ages/quite a whileeen lange/korte tijd duren • last a long/short timevoor onbepaalde tijd • indefinitely, for an indefinite periodsedert onheuglijke tijden • since time immemorial〈 sport〉 een scherpe tijd neerzetten • record/run a fast timevrije tijd • spare/free time, time off, leisure (time)waar blijft de tijd? • where's the time gone (to)?het zal mijn tijd wel duren • I won't be around to see ithet duurde een tijdje voor ze eraan gewend was • it was/took a while before/until she got used to itik ben niet aan tijd gebonden • I'm not pressed for timeik geef je vijf seconden de tijd • I'm giving you five secondsje moet jezelf de tijd geven • take your timeiemand de tijd geven/gunnen • give someone timezich de tijd niet gunnen (om) • not take the time (to)heb je even tijd? • have you got a moment/a sec?die tijd heb ik gehad • I'm past that now, I've been through thatgeen/genoeg tijd hebben om … • have no/enough time to …tijd genoeg hebben • have plenty of/enough timede tijd hebben • have timewe hebben hem een tijd niet gezien • we haven't seen him for a/some while/some timewe hebben de tijd aan onszelf • our time is our ownweinig tijd hebben • not have got much time, be pressed for timeje hebt nog 14 dagen de tijd • you've got 14 days lefttijd kosten • take timeals je geen tijd hebt, maak je maar tijd • if you haven't got time, make timede tijd nemen voor iets • take one's time about/over somethingtijd opnemen • record the timeer is geen tijd te verliezen • there's no time to lose/to be lostde tijd verstrijkt • time passesdat was me nog eens een tijd! • what a time that was!, those were the days!mijn tijd zit erop • ±I've done my stintin de baas zijn tijd • during/on the boss's timeuw tijd is om • your time is upbinnen afzienbare tijd • within the foreseeable futurebinnen niet al te lange tijd • (with)in the not too distant future, before (too) longbinnen de kortst mogelijke tijd • in (next to) no timehet heeft in tijden niet zo geregend • it hasn't rained like this for agesmet de tijd breidde de hongersnood zich uit • as time went on the famine spreaddit zal met de tijd wel beter gaan • it'll probably get better in timemet zijn tijd geen raad weten • have time on one's handsna korte tijd lukte het ons om … • we soon managed to …sinds enige tijd • for some time (past)een tijd van 11 seconden • a time of 11 secondshet is maar voor korte tijd • it's only for a short whilevoor de tijd van • for a period ofvorig jaar om dezelfde tijd • (at) the same time last yearde plaatselijke tijd • local timede tijd is rijp om … • the time is ripe to …heeft u de tijd ? • have you got the time?'t is allang tijd geweest • it's long past/ 〈 informeel〉way past/way over timeals de tijd daar is • when the time/day comesde tijd verdrijven/korten/doden • kill timeeindelijk! het werd tijd • at last! it was about time (too)!het wordt tijd dat … • it is (high) time that …〈 pregnant〉 het wordt mijn tijd • I must be off, it's time for me to gobij tijd en wijle • now and again/thenmorgen/gisteren om deze tijd • (about/ Aaround) this time tomorrow/yesterdaytijd om te eten/te slapen • time to eat/to go to bedop vaste tijden • at set/fixed timesnet op tijd • just in timeop tijd • in time 〈om iets te doen/voorkomen〉; on time 〈 volgens een bepaald tijdschema, afspraak e.d.〉de bussen lopen precies op tijd • the buses run to/on time/scheduleruim op tijd • with plenty of time to spareop tijd naar bed gaan • not go to bed latezij is over tijd • she's late with her period, her period's late/overduerond die tijd • around then/that timesinds korte tijd • recently, latelyte allen tijde • at all timeste zijner tijd • in due course, when appropriatetegen die tijd • by that time, by thenten tijde van hun huwelijk • at the time of their marriageten tijde van Hendrik VIII • in the days/time/age of Henry VIIIvan tijd tot tijd • from time to timevan die tijd af • from that time (on/onward(s), (ever), since (that time)een tijd van komen en een tijd van gaan • ±nothing lasts foreverwarm voor de tijd van het jaar • warm for the/this time of yearsterven voor zijn tijd • die before one's time/prematurelyje moet de eerste tijd nog rustig aandoen • to begin with/at first you must take it easyin minder dan geen tijd • in (less than) no timeeen tijdje • a whileveel tijd in beslag nemen • take up a lot of timetijd te kort komen • run out/run short of time3 betere tijden gekend hebben • have known better times/seen better dayseen dure tijd • a time/period when the cost of living is highgoede/slechte tijden • good/bad timesde laatste tijd • lately, recentlyhij heeft een moeilijke tijd gehad • he's been through/had a hard timede goede oude tijd • the good old daysdat is allemaal verleden tijd • that's all in the past/water under the bridgezijn (beste) tijd gehad hebben • be past one's best/prime, have seen better daysdie tijd is geweest/‘voorbij’ • those days are gone/past/overer is een tijd geweest dat … • there was a time when …niet met zijn tijd meegaan • be behind the timesde tijden zijn veranderd • times have changedbij tijden • at times/intervals(goed) bij de tijd zijn • be right up to date, be on the ballin tijden van oorlog • in times of warin deze/onze tijd • in these times, nowadaysin deze tijd van het jaar • at this time of (the) yearin vroeger tijd • in earlier times/the pastmet zijn tijd meegaan • keep up with/move with the timesuit de tijd raken • go/get/become out of date; become outdateddie muziek is uit de tijd • that music is out of date/old-fashioneddat was voor mijn tijd • that was before my time/daydat was voor die tijd heel ongebruikelijk • in/for those days it was most unusualvóór die tijd was het een klooster • it used to be/previously it was a monasteryvóór de tijd van de auto • before the era of the car5 de tegenwoordige/verleden tijd • the present/past tense〈 figuurlijk〉 dat is voltooid verleden tijd • that's over and done with, that's ancient history -
19 verleden
verleden1〈 het〉1 past♦voorbeelden:het verleden laten rusten • let bygones be bygonestot het verleden behoren • belong to the past, be a thing/things of the pastteruggaan in het verleden • go back in timein het verre verleden • in the distant past————————verleden21 past♦voorbeelden:1 〈 taalkunde〉 het verleden deelwoord • the past/perfect participle; 〈 met betrekking tot Engels ook〉 the ed-participle〈 taalkunde〉 voltooid verleden tijd • past perfect/pluperfect (tense)verleden week • last week -
20 voorbij
voorbij1♦voorbeelden:voorbije tijden • bygone timesII 〈 bijwoord〉1 [voor iets/iemand langs] past, by2 [verder dan] beyond, past♦voorbeelden:het onweer trekt voorbij • the thunderstorm is blowing overje bent er al voorbij • you've already passed it————————voorbij2〈 voorzetsel〉1 [verder dan] beyond, past2 [langs] past♦voorbeelden:even voorbij het kruispunt • just beyond/past the intersection
См. также в других словарях:
past — /past, pahst/, adj. 1. gone by or elapsed in time: It was a bad time, but it s all past now. 2. of, having existed in, or having occurred during a time previous to the present; bygone: the past glories of the Incas. 3. gone by just before the… … Universalium
past — /past / (say pahst) verb 1. Rare past participle and occasional past tense of pass. –adjective 2. gone by in time. 3. belonging to, or having existed or occurred in time previous to this. 4. gone by just before the present time; just passed: the… …
past — [past, päst] vi., vt. rare pp. of PASS2 adj. 1. gone by; ended; over [our past troubles] 2. of a former time; bygone 3. immediately preceding; just gone by [the past week] 4. having served formerly … English World dictionary
Past — Past, prep. 1. Beyond, in position, or degree; further than; beyond the reach or influence of. Who being past feeling. Eph. iv. 19. Galled past endurance. Macaulay. [1913 Webster] Until we be past thy borders. Num. xxi. 22. [1913 Webster] Love,… … The Collaborative International Dictionary of English
past — ► ADJECTIVE 1) gone by in time and no longer existing. 2) (of time) that has gone by. 3) Grammar (of a tense) expressing a past action or state. ► NOUN 1) a past period or the events in it. 2) a person s or thing s history or earlier life. 3) … English terms dictionary
Past — Past, Present Future Past, Present Future сборник Rob Zombie Дата выпуска … Википедия
past — Ⅰ. past UK US /pɑːst/ US /pæst/ preposition ► above a particular age or outside a stated limit: »More and more people are working until past retirement age. »We re past the point where losing a couple of employees will save us. Ⅱ. past UK US… … Financial and business terms
Past — (‚Vergangenheit‘) steht für: Simple Past, eine Zeitform des Englischen (Past Tense) Past heißen: Ambar Past (* 1949), US amerikanisch mexikanische Poetin und bildende Künstlerin Siehe auch Past Perfect, Past Progressive … Deutsch Wikipedia
Past — Past, a. [From {Pass}, v.] Of or pertaining to a former time or state; neither present nor future; gone by; elapsed; ended; spent; as, past troubles; past offences. Past ages. Milton. [1913 Webster] {Past master}. See under {Master}. [1913… … The Collaborative International Dictionary of English
past — I adjective ancient, antediluvian, antiquated, archaic, back, defunct, departed, elapsed, expired, forgotten, former, gone, gone by, historical, irrecoverable, lapsed, last, late, lost, no longer functioning, obsolete, old, outdated, outmoded,… … Law dictionary
Past — Past, n. A former time or state; a state of things gone by. The past, at least, is secure. D. Webster. [1913 Webster] The present is only intelligible in the light of the past, often a very remote past indeed. Trench. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English