Перевод: с французского на нидерландский

с нидерландского на французский

С нидерландского на:
Французский
С французского на:
Нидерландский

bijeenkomen

Толкование Перевод

1 rassembler

rassembler [raasãblee]

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (weer) verzamelen ⇒ bijeenbrengen, bijeenroepen

2 〈 techniek〉 weer in elkaar zetten

3 〈 paardensport〉 verzamelen

♦voorbeelden:

1 rassembler ses esprits • weer tot zichzelf komen

rassembler ses idées • zijn gedachten ordenen

II se rassembler 〈 wederkerend werkwoord〉

1 (weer) bijeenkomen ⇒ zich verzamelen

1. v
1) (weer) verzamelen

2) bijeenbrengen, bijeenroepen

3) weer in elkaar zetten, ordenen

4) verzamelen [paardensport]
2. se rassembler
v

bijeenkomen

Dictionnaire français-néerlandais > rassembler
2 assembler

assembler [aasãblee]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 in elkaar zetten ⇒ samenvoegen, bijeenbrengen

2 verenigen ⇒ samenbrengen

♦voorbeelden:

1    assembler des couleurs • kleuren bij elkaar doen

2    devant les chambres assemblées • voor beide kamers in vergadering bijeen

assembler des idées • ideeën met elkaar verenigen

il ne parvient plus à assembler les mots • hij kan niet meer samenhangend spreken

II s'assembler 〈 wederkerend werkwoord〉

1 samenkomen ⇒ bijeenkomen, zich verenigen

  → ressembler

1. v
1) in elkaar zetten

2) verenigen, samenbrengen
2. s'assembler
v

samenkomen

Dictionnaire français-néerlandais > assembler
3 réunir

réunir [ree.uunier]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verenigen ⇒ samenvoegen, bijeenbrengen

2 in zich verenigen

♦voorbeelden:

1    réunir une région à un état • een streek bij een staat inlijven

2    réunir toutes les conditions • alle voorwaarden vervullen

II se réunir 〈 wederkerend werkwoord〉

1 bijeenkomen ⇒ samenkomen, zich verenigen

v

1) verenigen, bijeenbrengen

2) in zich verenigen

Dictionnaire français-néerlandais > réunir
4 unir

unir [uunier]

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verenigen ⇒ (samen)voegen, (samen)bundelen, één maken

2 〈 figuurlijk〉 verbinden ⇒ binden, een band scheppen tussen

3 in zich verenigen

4 gelijk, glad, vlak maken ⇒ effenen, egaliseren

♦voorbeelden:

1    unir une chose à une autre • de ene zaak met de andere combineren

unir une province à un pays • een provincie bij een land inlijven

2    unir deux jeunes gens • twee jonge mensen in de echt verbinden

3    unir la beauté à l'intelligence • schoonheid aan intelligentie paren

II s'unir 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich verenigen ⇒ zich aaneensluiten

2 samengaan ⇒ samensmelten, één worden

3 bij elkaar passen ⇒ bijeenkomen

♦voorbeelden:

1    s'unir avec qn. contre qc., qn. • samen met iemand tegen iets, iemand in verzet komen, ten strijde trekken, de strijd aanbinden

2    s'unir à, avec qn., qc. • met iemand, iets samengaan

s'unir en qn. • bij iemand hand in hand gaan

1. v
1) verenigen, samenvoegen

2) verbinden

3) in zich verenigen

4) effenen, glad maken
2. s'unir
v

1) zich verenigen

2) samengaan, één worden

3) bij elkaar passen

Dictionnaire français-néerlandais > unir
5 assises

assises [aasiez]

〈v., meervoud〉

1 assisenhof 〈België; met juryrechtspraak〉 ⇒ Hof van Assisen

2 congres 〈 van een partij, vakbond〉

♦voorbeelden:

2 tenir ses assises • zitting houden, vergaderen, bijeenkomen

Dictionnaire français-néerlandais > assises
6 tenir ses assises

tenir ses assises

zitting houden, vergaderen, bijeenkomen

Dictionnaire français-néerlandais > tenir ses assises

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на нидерландский

bijeenkomen

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с французского на нидерландский

bijeenkomen

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: