-
1 headlong flight
overijld vluchten -
2 hasty
adj. snel, gehaast; voorbarig, overijld[ heestie] 〈 hastiness〉 -
3 brash
adj. overhaast; onbeschaamd--------n. afval1 onbezonnen ⇒ overhaast, overijld; vrijpostig, onbeschaamd, opdringerig -
4 cock
n. haan, kemphaan; makker; kraan, tap; lul (penis)--------v. overeind staan; spannen; scheef op zetten; een pistool trekkencock1[ kok] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:cock of the walk • dominant persoon————————cock2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:→ cock up cock up/ -
5 fence
n. omheining, schutting, hek; sport van zwaardvechten; heler; vermogen te debatteren; iemand die gestolen goederen verkoopt; vertikaal obstakel in showspringen (Sport)--------v. zwaard vechten, schermen; een hek bouwen, iets afzetten d.m.v. een hek; beschermen (d.m.v. een hek); ontwijken (van een vraag)fence1[ fens] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 hek ⇒ omheining, afscheiding2 heler♦voorbeelden:————————fence2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 omheinen♦voorbeelden: -
6 go off at half cock
-
7 headlong
-
8 impulsive
adj. impulsief; voorbarig, overijld; impulsief (gedrag)[ impulsiv] 〈 impulsiveness〉 -
9 incautious
adj. onvoorzichtig, onbezonnen, overijld[ inko:sjəs] 〈 incautiousness〉 -
10 panic
n. paniek; angst; schrik--------v. in paniek raken; verschrikkenpanic1[ pænik] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:to be at panic stations (over something) • (iets) overijld moeten doenget into a panic (about) • in paniek raken (over)————————panic2〈werkwoord; panicked〉1 in paniek raken/brengen ⇒ angstig worden/maken -
11 reckless
adj. voorbarig; overijld, haastig[ rekləs] 〈 recklessness〉1 roekeloos ⇒ onvoorzichtig, wild♦voorbeelden: -
12 rush one's fences
-
13 rush
n. drukte; haast; toeloop; bies--------v. rennen, vliegen; storten; zich haastenrush1[ rusj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 heftige beweging ⇒ snelle beweging; stormloop, grote vraag, toevloed♦voorbeelden:there is a rush for his latest novel • er is een grote vraag naar zijn laatste roman2 what's the rush? • vanwaar die haast?————————rush21 stormen ⇒ vliegen, zich haasten♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 meeslepen ⇒ haastig vervoeren, meesleuren♦voorbeelden:rush a bill through • een wetsontwerp erdoor jagen/haastig afhandelen -
14 sudden
adj. plotseling--------n. plotseling[ sudn] 〈 suddenness〉1 plotseling ⇒ onverhoeds; haastig, overijld; snel; scherp♦voorbeelden:〈 sport〉 sudden death (play-off) • verlenging waarbij de eerste die een punt of goal scoort, wintsudden departure • onverwacht vertrekall of a sudden • plotseling, ineens -
15 to be at panic stations (over something)
to be at panic stations (over something)English-Dutch dictionary > to be at panic stations (over something)
-
16 incautiously
adv. onvoorzichtig, onbezonnen, overijld -
17 thoughtlessly
adv. overijld, gedachteloos -
18 was rushed to the hospital
werd overijld naar het ziekenhuis gebracht (in volle haast,na een ongeluk of plotselinge ziekte)
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский