-
1 fall into line with
overeenkomen -
2 договориться
overeenkomen, het eens wуrden, afspreken -
3 уславливаться
overeenkomen, afspreken -
4 условиться
overeenkomen, afspreken -
5 условливаться
overeenkomen, afspreken -
6 correspond to
overeenkomen met -
7 to agree
overeenkomenovereenstemmensamengaan -
8 correspondre
correspondre [korrespõdr]1 〈+ à〉overeenkomen, -stemmen (met) ⇒ beantwoorden (aan), kloppen (met)3 〈+ avec〉 (met elkaar) corresponderen ⇒ in briefwisseling zijn, staan (met elkaar), briefwisseling houden (met elkaar)♦voorbeelden:1 cela lui correspond bien • dat is typisch iets voor hem, haarvotre théorie ne correspond à rien • uw theorie mist iedere grondslagcela ne correspond à rien • dat stelt niets voor1 met elkaar overeenkomen, -stemmen2 met elkaar in verbinding staan, verbonden zijn1. v(à)2. correspondre (avec)v(à)3. se correspondrev(à) -
9 сходиться
bijeenkomen, samenkomen ; overeenkomen, overeenstemmen ; vrienden worden ; samenvallen, overeenkomen, kloppen -
10 agree
v. het eens zijn; toestemmen; overeenkomen[ əgrie:]1 akkoord gaan ⇒ het eens zijn, het eens worden, afspreken2 overeenstemmen ⇒ goed opschieten, passen♦voorbeelden:agree to do something • afspreken iets te zullen doenI agree! • vind ik ook!I don't agree! • vind ik niet!agree on/upon something • het ergens over eens zijn, een akkoord bereiken over ietsagree to something • met iets instemmen, in iets toestemmenagree with someone about something • het met iemand over iets eens zijnagree that • ermee akkoord gaan/ook vinden datagreed! • akkoord!2 agree with • kloppen met, overeenstemmen met, passen bij→ agree with agree with/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bepalen ⇒ overeenkomen, afspreken♦voorbeelden: -
11 arrange
v. rangschikken, ordenen; regelen[ əreendzj]1 maatregelen nemen ⇒ stappen ondernemen, in orde brengen♦voorbeelden:arrange for something • iets regelen, ergens voor zorgenarrange with someone about something • iets overeenkomen met iemandII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (rang)schikken ⇒ ordenen, opstellen2 bijleggen ⇒ rechtzetten, rechttrekken3 regelen ⇒ organiseren, arrangeren, zorgen voor♦voorbeelden:arrange an outing for one's friends • een uitje organiseren voor zijn vrienden -
12 coïncider
coïncider [ko.ẽsiedee]〈 werkwoord〉2 overeenstemmen ⇒ overeenkomen, gelijkluidend zijnv1) samenvallen2) overeenkomen, overeenstemmen -
13 convenir
convenir [kõvnier]4 〈+ de〉't eens zijn, worden (over) ⇒ overeenkomen, afspreken, besluiten♦voorbeelden:3 j'ai eu tort, j'en conviens • ik heb ongelijk gehad, ik geef 't toe1. v(à)1) passen (bij)2) bevallen, aanstaan, passen2. convenir (de)v(à)1) toegeven, erkennen2) overeenkomen (te), besluiten3. se convenirv(à) bij elkaar passen -
14 abmachen
abmachen1 afdoen, afnemen ⇒ verwijderen3 overeenkomen, afspreken♦voorbeelden:Schweres für sich, mit sich allein abmachen • iets moeilijks alleen verwerkenabgemacht! • afgesproken! -
15 absprechen
-
16 ausmachen
ausmachen2 overeenkomen, afspreken♦voorbeelden:wie ausgemacht • zoals afgesprokendas lässt sich nicht mit Sicherheit ausmachen • dat is niet met zekerheid te bepalenetwas mit seinem Gewissen ausmachen • iets voor zijn geweten verantwoordendas macht den Reiz dieses Werkes aus • dat maakt de charme van dit werk uit -
17 decken
decken♦voorbeelden:♦voorbeelden: -
18 прийтись
beantwoorden, overeenkomen, passen ; vallen -
19 приходиться
beantwoorden, overeenkomen, passen ; vallen -
20 сговариваться
afspreken, overeenkomen
См. также в других словарях:
passen — Als Vergleich für Nicht Zusammenpassendes hat die Volkssprache eine Fülle von Sprachbildern parat, wie z.B.: Das paßt nicht in seinen Kram; Das paßt{{ppd}} ›wie das fünfte Rad am Wagen‹,{{ppd}} ›Wie der Kirchturm zum Mantel‹,{{ppd}} ›Wie … Das Wörterbuch der Idiome