-
41 go
n. Japans bordspel voor twee personen in ruiten verdeeld door 19 horizontale en 19 vertikale lijnen--------n. poging; enthousiasme; activiteit (spreektaal)--------v. lopen, gaan; gaan (rijden); aankomen; wordengo11 poging3 pit ⇒ fut, energie4 aanval♦voorbeelden:have a go doing something • iets proberen te doen2 at/in one go • in één klap, in één keerhave a go at • een aanval doen op; uitvallen tegen, van leer trekken tegen¶ be all the go • in de mode zijn, erg in trek zijnmake a go of it • er een succes van makenit 's all go • het is een drukte van je welste(up)on the go • in de weer, in volle actie(it 's) no go • het kan niet, het lukt nooit→ near near/————————go21 goed functionerend ⇒ in orde, klaar♦voorbeelden:————————go31 gaan ⇒ starten, vertrekken; beginnen, aanvatten, aanvangen2 gaan ⇒ voortgaan, lopen, reizen12 vooruitgaan ⇒ vorderen, opschieten18 verdwijnen ⇒ wijken, afgeschaft worden, afgevoerd worden23 beschikbaar/voorhanden zijn♦voorbeelden:go fetch! • zoek!, apporte! 〈 tegen hond〉go to find someone • iemand gaan zoekengo fishing • uit vissen gaanleave go of • loslaten, laten gaanlook where you are going! • kijk uit je doppen!〈 informeel〉 don't go saying that! • zeg dat nou toch niet!go shopping • gaan winkelenwho goes there? • wie daar? 〈 vraag naar wachtwoord〉go aside • opzij gaan, zich even terugtrekkengo near to do/doing something • iets bijna doengo on an errand • een boodschap (gaan) doengo on a journey • op reis gaango on the pill • aan de pil gaango on the stage • bij het toneel gaanready, steady, go! • klaar voor de start? af!2 go by air/car • met het vliegtuig/de auto reizengo for a walk • een wandeling maken1the forks go in the top drawer • de vorken horen in de bovenste la1where do you want this cupboard to go? • waar wil je deze kast hebben?3plus any cash that was going • plus wat voor geld er maar beschikbaar wasgo aboard • aan boord gaango abroad • naar het buitenland gaango straight • rechtop lopengo along that way • die weg nemen/volgengo from bad to worse • van kwaad tot erger vervallenthe difference goes deep • het verschil is erg grootgo in fear of one's life • voor zijn leven vrezenas things go • in vergelijking, in het algemeengo armed • gewapend zijnit will go hard with him • het zal erg moeilijk voor hem wordenhow are things going? • hoe gaat het ermee?how is work going? • hoe staat het met het werk?go slow • een langzaam-aan-actie houdenthe tune goes like this • het wijsje kt als volgt10 go well • goed aflopen, goed komen11 how did the exam go? • hoe ging het examen?go in someone's favour • in iemands voordeel uitvallenwhat he says goes • wat hij zegt, gebeurt ook12 how is the work going? • hoe vordert het (met het) werk?go unpunished • ongestraft wegkomengoing!, going!, gone! • eenmaal! andermaal! verkocht!16 go on • besteed worden/gespendeerd worden aanmy complaints went unnoticed • mijn klachten werden niet gehoordthe cook must go • de kok moet gaanhe paid as he went • hij betaalde directit only goes to show • zo zie je maargo (a-)begging • geen aftrek vinden, niet gewild zijnif these things are going begging I'll take them • als niemand (anders) ze wil, neem ik ze wel〈Brits-Engels; informeel〉 go and do something • iets gaan doen; zo maar even iets doen; zo dwaas zijn iets te doenlet oneself go • zich laten gaan, zich ontspannen; zich verwaarlozenanything goes • alles is toegestaanhe kept going like this • hij deed telkens zogo carefully • heel bedachtzaam/behoedzaam te werk gaango easy • het rustig(er) aan (gaan) doengo easy with • aardig/vriendelijk zijn tegen〈 informeel〉 here goes! • daar gaat ie (dan)!〈 informeel〉 here we go again • daar gaan we weer, daar heb je het weerthere it goes • weg, foetsie; kapotgo wrong • een fout maken, zich vergissen; fout/mis gaan, de mist in gaan; 〈 informeel〉stuk gaan, het begeven 〈 van apparaat〉; het verkeerde pad opgaan→ go about go about/, go across go across/, go after go after/, go against go against/, go ahead go ahead/, go along go along/, go around go around/, go at go at/, go away go away/, go back go back/, go beyond go beyond/, go by go by/, go down go down/, go far go far/, go for go for/, go forward go forward/, go in go in/, go into go into/, go off go off/, go on go on/, go out go out/, go over go over/, go round go round/, go through go through/, go to go to/, go together go together/, go under go under/, go up go up/, go with go with/, go without go without/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:go the same way • dezelfde kant opgaango the shortest way • de kortste weg nemen¶ go it alone • iets/het helemaal alleen doengo it strong • er hard tegenaan gaan; overdrijven, het er dik op leggen♦voorbeelden:go absent • afwezig blijvengo bad • slecht worden, bedervengo blind • blind wordengo broke • al zijn geld kwijtrakengo cold • koud wordengo hot and cold • het (afwisselend) warm en koud krijgengo hungry • honger krijgengo ill/sick • ziek wordenthe milk went sour • de melk werd zuurgoing fifteen • bijna vijftien (jaar), naar de vijftien toe -
42 insinuate
v. ongemerkt indringen; insinueren[ insinjoe▪eet]1 insinueren ⇒ toespelingen maken, indirect suggereren♦voorbeelden:1 what are you insinuating? • wat wil je daarmee zeggen?¶ he was trying to insinuate himself into the minister's favour • hij probeerde bij de minister in het gevlij/de gunst te komen -
43 make out
begrijpen; schrijven (cheque e.d.); zienmake out1 klaarspelen ⇒ het maken, zich redden3 vrijen♦voorbeelden:1 the European industry is not making out as bad as everybody says • met de Europese industrie gaat het niet zo slecht als iedereen zegt2 how are you making out with Leila? • hoe gaat het tussen jou en Leila?II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uitschrijven ⇒ opmaken, invullen5 begrijpen ⇒ snappen, hoogte krijgen van♦voorbeelden:1 make out a cheque to/in favour of • een cheque uitschrijven op naam van/ten gunste vanhe made out that … • hij beweerde dat …I can't make out this message • ik snap dit bericht nietwe couldn't make out if/whether they wanted to move or not • we konden er niet achter komen/wisten niet of ze nu wilden verhuizen of niet¶ how do you make that out? • hoe kom je daar bij? -
44 militate
v. vechten, strijden tegen iets[ millitteet] 〈 steeds met onpersoonlijk onderwerp〉1 pleiten♦voorbeelden:militate for/in favour of • pleiten voor/ten gunste van -
45 opt
-
46 prepossess
v. indruk maken op♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
favour — (US favor) ► NOUN 1) approval or liking. 2) an act of kindness beyond what is due or usual. 3) overgenerous preferential treatment. 4) (one s favours) dated a woman s consent to a man having sexual intercourse with her. 5) archaic a thing such as … English terms dictionary
favour with — ˈfavour with [transitive] [present tense I/you/we/they favour with he/she/it favours with present participle favouring with past tense favoured with … Useful english dictionary
Favour — Favour, Favor, Favours, or Favors may refer to:* Party favor, a small gift given to the guests at a party * Wedding favors, small gifts given as a gesture of appreciation to guests from the bride and groom during a weddingPeople with the surname… … Wikipedia
favour — British English spelling of FAVOR (Cf. favor) (q.v.); for spelling, see OR (Cf. or). Related: Favourite; favouritism … Etymology dictionary
favour — (Brit.) fa·vour || feɪvÉ™(r) n. kindness; approval; bias, prejudice; preferential treatment; small gift; ribbon, badge of loyalty (also favor) … English contemporary dictionary
favour — favour, favourable, favourite are the normal BrE spellings, as distinct from favor, favorable, favorite in AmE … Modern English usage
favour — [fā′vər] n., vt. Brit. sp. of FAVOR … English World dictionary
favour — {{Roman}}I.{{/Roman}} (BrE) (AmE favor) noun 1 sth that helps sb ADJECTIVE ▪ big, great, huge ▪ little, small ▪ special … Collocations dictionary
favour — fa|vour1 W2S1 BrE favor AmE [ˈfeıvə US ər] n ▬▬▬▬▬▬▬ 1¦(help)¦ 2¦(support/approval)¦ 3¦(popular/unpopular)¦ 4¦(advantage)¦ 5¦(choose something instead)¦ 6 do somebody/something no favours 7¦(unfair support)¦ … Dictionary of contemporary English
favour — 1 BrE, favor AmE noun 1 HELP (C) something that you do for someone in order to help them or be kind to them : ask a favour (of sb): Can I ask a favor of you? | do sb a favour: Could you do me a favour and turn off that light? | do sth as a favour … Longman dictionary of contemporary English
favour — I UK [ˈfeɪvə(r)] / US [ˈfeɪvər] noun Word forms favour : singular favour plural favours *** 1) [countable] something that you do for someone in order to help them do someone a favour: Could you do me a favour? ask a favour of someone: Can I ask a … English dictionary