-
1 stampede
n. stampede, massaal op hol slaan van vee; wanordelijke aftocht--------v. plotseling (doen) schrikken of vluchtenstampede1[ stæmpie:d] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————stampede2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 don't be stampeded into selling all your shares • besluit niet overhaastig al je aandelen te verkopen -
2 run riot
verkeerd spoor volgen; alle perken te buiten gaan, op hol slaan -
3 emballer
emballer [ãbaalee]2 〈vulgair; iemand〉de nor, de bak indraaien ⇒ in de lik zetten, opbergen3 te veel toeren laten maken ⇒ over zijn toeren jagen, boven zijn toeren laten draaien♦voorbeelden:ça ne nous emballe pas • we zijn er niet kapot van♦voorbeelden:1. v1) verpakken, inpakken2. s'emballerv1) op hol slaan -
4 понести
vgener. doorslaan (о лошади), op hol gaan (о лошади), op hol raken (о лошади), op hol slaan (о лошади), op hol zijn (о лошади) -
5 faire tilt
faire tiltde flipperkast op tilt zetten; 〈informeel; figuurlijk〉op tilt slaan, op hol slaan; 〈 ook〉iets losmaken, in werking zetten; 〈 ook〉 mislukken -
6 tilt
tilt [tielt]〈m.〉♦voorbeelden:1 faire tilt • de flipperkast op tilt zetten; 〈informeel; figuurlijk〉op tilt slaan, op hol slaan; 〈 ook〉iets losmaken, in werking zetten; 〈 ook〉 mislukkencette remarque fit tilt • die opmerking sloeg aan, was raak -
7 bit
n. bit (computers), binaire cijfer--------n. stukje; beetje; klein muntstuk; boor; bit (in de mond v.e. paard)[ bit]2 beetje ⇒ stukje, kleinigheid3 beetje ⇒ ogenblikje, momentje6 schaafijzer/beitel/mes♦voorbeelden:〈 informeel〉 a bit at a time • bij beetjes, stukje voor stukjethat was a bit much for me • dat was me wat te veel〈 informeel〉 bit by bit • bij beetjes, stukje voor stukjetear something to bits • iets in stukken/stukjes scheurennot a bit better • geen haar beternot a bit (of it) • helemaal niet(s), geen zierhe is a bit of a liar • hij is nogal een leugenaara bit of advice • een goede raada bit of news • een nieuwtje3 wait a bit! • wacht even!take the bit between its teeth • op hol slaan 〈 van paard〉; 〈 figuurlijk〉 (te) hard van stapel lopen -
8 bolt
adv. plotseling; helemaal--------n. grendel; bout; schroef; lichtflits; pijl; rol met stof--------v. aanschroeven; vergrendelen; sluiten; op slot doen; snel doorslikkenbolt1[ boolt] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 bliksemstraal/flits♦voorbeelden:————————bolt22 (plotseling/verschrikt) op(zij)/wegspringen3 doorschieten ⇒ (vroegtijdig/te vroeg) in het zaad schieten4 met bouten bevestigd zitten/zijnII 〈 overgankelijk werkwoord〉4 〈Amerikaans-Engels; informeel; politiek〉 treden uit 〈 eigen partij〉 ⇒ weigeren te steunen, zich afscheiden van♦voorbeelden:bolt someone out • iemand buitensluiten————————bolt3〈 bijwoord〉1 recht♦voorbeelden: -
9 riot
-
10 take the bit between its teeth
-
11 gave him a start
liet hem schrikken,deed zijn hart op hol slaan -
12 galop
galop [gaaloo]〈m.〉1 galop♦voorbeelden:au grand galop • in gestrekte galopau petit galop • in een drafau triple galop • in allerijl→ naturelm -
13 galopade
galopade [gaaloppaad]〈v.〉1 (het) galopperen ⇒ ritje te paard, gegaloppeer♦voorbeelden:f1) gegaloppeer2) gedraaf -
14 mors
mors [mor]〈m.〉1 bit ⇒ gebit, stang♦voorbeelden:¶ prendre le mors aux dents • 〈m.b.t. paarden〉 op hol slaan; 〈m.b.t. mensen〉 uit zijn slof schieten; 〈 ook〉 niet meer te houden zijnm1) bit [paard]2) bek [tang] -
15 battre la chamade
battre la chamadebonken, hevig kloppen, op hol slaan -
16 chamade
chamade [sĵaamaad]〈v.〉♦voorbeelden:¶ 〈m.b.t. hart〉 battre la chamade • bonken, hevig kloppen, op hol slaan -
17 prendre la galopade
prendre la galopade -
18 prendre le galop
prendre le galopin galop overgaan; 〈 figuurlijk〉doordraven, op hol slaan -
19 prendre le mors aux dents
prendre le mors aux dents〈m.b.t. paarden〉 op hol slaan; 〈m.b.t. mensen〉 uit zijn slof schieten; 〈 ook〉 niet meer te houden zijnDictionnaire français-néerlandais > prendre le mors aux dents
-
20 durchgehen
durchgehen1 erdoor gaan, gaan door2 (aan één stuk) doorgaan, -lopen3 ervandoor gaan, op hol slaan 〈 van paarden〉4 aangenomen, goedgekeurd worden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:2 eine Lehre durchgehen müssen • een opleiding moeten volgen, doorlopendas kann ich nicht durchgehen lassen • dat kan ik niet tolereren
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Hund — 1. A guate Hund ve laft se nit1 u2 an schlecht n is kua Schad. (Unterinnthal.) – Frommann, VI, 36, 63. 1) Verläuft sich nicht. 2) Und. 2. A klenst n Hund na hengt mer di grössten Prügel ou (an). (Franken.) – Frommann, VI, 317. 3. A muar Hüünjen a … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Weib — (s. ⇨ Frau). 1. A jüng Weib is wie a schön Vögele, was män muss halten in Steigele (Vogelbauer). (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. A schämedig (schamhaftes) Weib is güt zü schlugen. (Warschau.) – Blass, 11. Weil es, um keinen Scandal zu machen, den… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Gott — 1. Ach du grosser Gott, was lässt du für kleine Kartoffeln wachsen! – Frischbier2, 1334. 2. Ach Gott, ach Gott, seggt Leidig s Lott, all Jahr e Kind on kein Mann! (Insterburg.) – Frischbier2, 1335. 3. Ach, du lieber Gott, gib unserm Herrn ein n… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Catharina Felicia van Rees — Portrait de Catharina Felicia van Rees Autres noms Celéstine Activités Compositrice Écrivaine … Wikipédia en Français
Ding — 1. Acht Dinge bringen in die Wirthschaft Weh: Theater, Putzsucht, Ball und Thee, Cigarren, Pfeife, Bierglas und Kaffee. 2. Acht Dinge haben von Natur Feindschaft gegeneinander: der Bauer und der Wolf, Katze und Maus, Habicht und Taube, Storch und … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Haus — 1. Alte Häuser haben trübe Fenster. Dän.: Gammelt huus haver dumme vinduer. (Prov. dan., 315.) 2. Alte Häuser leiden mehr als neue. Wenn diese nicht schon zusammenfallen, ehe sie fertig gebaut sind. 3. Alte Häuser streicht man an, wenn man sie… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Maul — 1. Alle Mäuler sind Schwesterkinder. Sie essen alle gern etwas Gutes. It.: Tutte le bocche sono sorelle. (Pazzaglia, 34, 10.) 2. Besser, dass ma dem Mul e Brötli chaufe, as all schwätze. (Appenzell.) Besser dem Munde einen guten Bissen geben, als … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Mücke — 1. Auch eine Mücke hat ihre Milz. – Eiselein, 476; Simrock, 7115. Lat.: Habet et musca splenem. (Eiselein, 476.) 2. Auch kleine Mücken haben ihr Gift. 3. Aus ar Micke wird a Pfard. (Kreis Militsch.) Aus einer Mücke wird oft ein Pferd gemacht. 4.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Schinken — 1. Besser ein alter Schinken, denn unreif ⇨ Kalbfleisch(s.d.). – Braun, I, 3870. 2. Das heisst die Schinken verderben, sagte der Kerl, als er gerädert werden sollte. Holl.: Je zult mijne schonken en bonken in tweeën slaan, zei de mof, en hij werd … Deutsches Sprichwörter-Lexikon