-
41 sterben
sterben♦voorbeelden:1 das große Sterben • de massale, grote sterfte〈informeel; figuurlijk〉 gestorben sein • van de baan zijn, afgedaan hebbenim Sterben liegen • op sterven liggenzum Sterben langweilig • dood-, oer-, stomvervelend -
42 Fisch
〈m.; Fisch(e)s, Fische〉♦voorbeelden:gesund wie ein Fisch im Wasser • zo gezond als een vis(je)¶ 〈informeel; schertsend; figuurlijk〉 ein dicker, großer Fisch • (a) een gewichtig persoon; (b) een zware jongen〈informeel; figuurlijk〉 faule Fische • smoesjes, leugens〈informeel; figuurlijk〉 ein (kalter) Fisch • een koude, gevoelloze natuur -
43 zittern
zittern1 (t)rillen, beven, sidderen 〈 ook figuurlijk〉♦voorbeelden:am ganzen Körper zittern • over het hele lichaam bevenum jemandes Leben zittern • voor iemands leven vrezen〈 figuurlijk〉 vor Kälte zittern • rillen, beven van de kou -
44 Attacke
Attacke〈v.; Attacke, Attacken〉2 〈 geschiedenis, leger〉attaque, cavalerieaanval♦voorbeelden:eine Attacke gegen die neue Regierung • een aanval op, tegen de nieuwe regering〈 figuurlijk〉 scharfe Attacken gegen jemanden reiten • iemand fel attaqueren, tegen iemand fel van leer trekken3 einer Attacke erliegen • aan een beroerte, attaque bezwijken -
45 Belastung
-
46 Blei
-
47 Farbe
Farbe〈v.; Farbe, Farben〉1 kleur, tint 〈 ook figuurlijk〉2 kleur, verf3 gelaats-, huidskleur♦voorbeelden:2 〈 figuurlijk〉 etwas in den leuchtendsten, schwärzesten Farben (aus)malen • iets zeer positief, zeer negatief voorstellenetwas Farbe auftragen • er een beetje kleur op leggen, zich wat schminken3 sein Gesicht verlor alle Farbe • hij werd helemaal bleek, hij trok wit wegFarbe bekennen • kleur bekennen, zijn mening zeggendie Farbe wechseln • van partij, politieke overtuiging veranderen -
48 Nadelstich
Nadelstich〈m.〉 -
49 Narbe
Narbe〈v.; Narbe, Narben〉♦voorbeelden: -
50 Schwung
〈m.; Schwung(e)s, Schwünge〉1 zwaai, draai ⇒ sprong, zwenk(ing)4 elan, vuur, enthousiasme ⇒ gloed, bezieling, fut♦voorbeelden:die Sache bekommt allmählich Schwung • er komt langzamerhand schot in de zaak〈 informeel〉 jemanden in Schwung bringen • iemand achter de vodden zitten, iemand aan het werk zetten〈 informeel〉 Schwung in eine Sache bringen, etwas in Schwung bringen • iets op gang brengen, vaart achter iets zettensein Geschäft in Schwung halten • ervoor zorgen dat de zaak goed looptder Sport hat ihn in Schwung gehalten • de sport heeft hem fit gehoudenin Schwung kommen, geraten • op gang komen, op dreef raken -
51 Szene
-
52 Taufe
Taufe〈v.; Taufe, Taufen〉♦voorbeelden:jemanden über die Taufe halten, 〈 verouderd〉aus der Taufe heben • over iemand ten doop staan 〈 als peetvader of peetmoeder〉 -
53 Trumpf
〈m.; Trumpf(e)s, Trümpfe〉♦voorbeelden: -
54 angeln
angeln1 hengelen, vissen 〈 ook figuurlijk〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 hengelen, vissen 〈 ook figuurlijk〉♦voorbeelden:sie hat sich 〈 3e naamval〉 einen reichen Mann geangelt • ze heeft een rijke man aan de haak geslagen -
55 bekriegen
bekriegen -
56 belasten
belasten1 belasten 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ beladen, bezwaren, drukken op; 〈 figuurlijk ook〉 bedrukken, een blaam werpen op2 afschrijven, debiteren, belasten♦voorbeelden: -
57 beweglich
-
58 entspannen
-
59 ergießen
ergießen1 uitgieten, -storten 〈 ook figuurlijk〉1 zich uitstorten, uitgestort worden 〈 ook figuurlijk〉 -
60 erwärmen
См. также в других словарях:
Guru — For other uses, see Guru (disambiguation). A guru (Sanskrit: गुरु) is one who is regarded as having great knowledge, wisdom, and authority in a certain area, and who uses it to guide others (teacher). Other forms of manifestation of this… … Wikipedia